lijst van werken
vorige bladzijde



vorige bladzijde wil. Den religieuzen mensch interesseert slechts de geeste­lijke daad als de menschelijke bestemming: bewustzijn tegenover den Schepper, en een leven overeenkomstig dit bewustzijn. Niet de mensch, maar God is het Centrum. Aan de religieuze daad ligt een bepaald Godsbesef, en aan het christendom lag een geheel nieuw Godsbesef ten grondslag. Is religie, essentieel, een eeredienst van den mensch aan God, een diep Godsbesef komt tot de erkenning, die Christus formuleerde toen Hij zeide „Eer van menschenwege aanvaard ik niet.” Het wezen van het christendom is, dat het deze twee polen van religieus bewustzijn. op hetzelfde moment dat het deze „openbaarde”, verzoende. Het christendom beweegt zich hiermede, op zijn minst genomen, in de na­bijheid van een menschelijk bewustzijn van de hoogste orde, wat men ook verder over het wezen dezer „verzoe­ning” moge denken. Het is hier niet de plaats te spreken over datgene wat Pascal „le mystère du Rédempteur” noemde, ik constateer slechts, dat het een bepaald Gódsbesef is dat de religieuze handeling bepaalt en dat déze oorsprong het essentieel-mystiek wezen van die handeling is.
De godsdienstige mensch is voor alles een contempla­tieve geest. God zoeken zij „die mystici zijn van nature, schamele lampen uit aarde, die hun melancholisch licht schenken aan God.” God kennen, d.w.z, de beschouwing van Christus, is de hoogste religieuze daad. „Het voor­naamste doel van het menschelijk leven is het kennen van ­God”, zegt Calvijn. En Pascoaes: „God is geest en het ­verlangen hem te kennen is de volmaakte religieuze houding. De kennis ligt in de volkomen versmelting en in het volgende bladzijde

83



















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 03-02-2007 Copyright © 2013 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 25-01-2013