lijst van werken
vorige bladzijde



vorige bladzijde besef, dat wij voor God toch allen gelijk zijn? De christen beseft, dat, als wij voor God gelijk zijn, wil dit slechts zijn door het gelijkelijk-trouw vervullen van onze verschillende plichten, — maar deze plichten vervullend zegt de christen niet dat wij voor God gelijk, maar voor God gelijkelijk onnutte dienstknechten zijn. De christen is dus, bij het verwerkelijken van zijn „gelijkheid”, het tegendeel van trotsch; hij weet zich, hoogstens, voor God, een beetje dwaas en belachelijk. Zooals de christen glimlacht om de gelijkheid „voor God” hier op aarde, zoo glimlacht hij ook om de „gelijkheid” in den hemel. Hij weet, dat, als het „goddelijke” zal zijn gekomen, alle „menschelijke” begrippen hebben afgedaan, zoowel het begrip gelijkheid, als het begrip ongelijkheid. — Nogmaals: wischt hij hier niet opnieuw een aanvaarde ongelijkheid uit? Mogelijk. Maar dan niet door een menschelijk ressentiment dat geen ongelijkheid verdraagt, maar door een zeker begrip van het goddelijke.
Het ressentiment streeft trouwens niet naar gelijkheid. Het is een wrok, die alleen bevredigd en gedreven wordt door het vooruitzicht nog eens de meerdere te kunnen zijn. Het is de verkropte woede van een machtswil die, om welke reden dan ook, niet tot gelding kon komen. En eenmaal de meerdere geworden, zou de rancune-mensch niets méér haten dan datgene wat de christen als de essentie van zijn leven op aarde erkent: dat men slechts meerdere is om de dienaar van den mindere te zijn en dat voor den dienaar ook de minste plaats voldoende moet zijn.
Is het geloof in het hiernamaals hierbij zoo’n almachtig stuwende kracht? — Men zie slechts naar hen die in dat hiernamaals gelooven.... volgende bladzijde

69



















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 03-02-2007 Copyright © 2013 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 24-01-2013