
|
woorden. Dit lijkt arrogant en erger, zelfs ergerlijk, maar het is noch het een, noch het ander, het is slechts. . . volkomen juist. Het is, als men de schermkunst wil leeren, volkomen juist, reeds bij voorbaat een houten sabel af te wijzen; het is ook juist, tegen een methode te protesteeren, die het lichaam een ongeneeslijke rheumatiek bezorgt of die alleen op rheumatiek-lijders berekend is en het is eveneens juist, dié schermmeesters af te bekken, die alleen maar een „schermkunst” (’n gescherm) „doceeren” waarmede men slechts onder jichtigen een goed (goed-belachelijk) figuur slaat. Als ter Braak de schermkunst wil leeren, wenscht hij niet met een tulband gemijterd en een houten krom-zwaard in de hand ten tooneele te verschijnen om, voor uw rust en uw genoegen, wat voorgeschreven paradestooten uit te voeren. Hij stelt dus zijn eischen. Hij eischt, dat de levensstijl van den mensch (en allereerst van dien zoogenaamden élite-mensch die een levensbeschouwing „vertegenwoordigt”) geen ontkenning is van de bittere en bigotte werkelijkhed en, raadselen en onzekerheden des levens, en hij wenscht geen wereldbeschouwing, die een verbloemen van die werkelijkheden beoogt. Daar bedankt hij voor, hartgrondig, en fééstelijk. De werkelijkheden des levens kent hij; zijn deze beslissend voor zijn persoonlijken levensstijl, zij zijn tevens zijn criterium: zijn vonnis over wereldbeschouwingen (en hunne vertegenwoordigers) die met deze, gevaarlijke en onaangename, werkelijkheden geen gemeene zaak meer wenschen. Zoo bezitten de algemeene beschouwingen over den mensch en het leven waarmede ter Braaks „Van Oude en Nieuwe Christenen” opent, naast een fnuikende scherpte, ook prachtige „positieve” „waar-
61
|
|