|
nu niet?). De situatie is overal, telkens, voortdurend: onzekerheid, geen oordeel, angst, – angst ook de eigen onzekerheid bloot te geven. Men schuwt het contra vooral als bron van polemiek. Men schuwt de polemiek nog meer als het contra. Als het contra tot geen polemiseeren dwong, kon het contra gevoeglijk crepeeren. Maar het dwingt zijn hebben en houden op tafel te leggen. Evenwel: om redenen van welbegrepen eigenbelang doet men zulks liever niet. Zoo redt dus de anti-polemische clan haar houding met het bekende serene glimlachje, en het zoetjes-hautaine schouderophalen dat het recht, het voorrecht, het exclusief privilege is geworden van hen, die pretendeeren de waarheid te bezitten. Maar wederom negeert men iets.
Men negeert n.l., dat men als christen tegenover God, en zichzelf in het bezit der waarheid wanend, aan een emstige gewetensmeening, juist als deze faalt, en aan de ziel van een mensch die naar eenige waarheden voor dit heden zocht, nog iets anders verplicht is dan het serene glimlachje en deszelfs sinistere minachting. En nog iets anders dan het vonnis dat altijd achter dat glimlachje op de loer ligt (en waarmee het contra kan inrukken): „starrköpfiges Festhalten an der eigenen Idee”....
Maar goed, we spraken over „bloei”, over leidende cultureele kringen... . „Disons-le: l’enseignement a pour objectif réel, le diplôme. Le diplôme est l’ennemi mortel de la culture. ” (Paul Valéry).
49
|
|