|
zeggen wie ge zijt. Inderdaad, er is uit die meening wel het een en ander af te leiden, en niet het minst t.o.v. onze cultureele „bloei”. De Heer Kramer nu geeft te verstaan, dat de leidende cultureele kringen der katholieken er plus minus afwijzend en uiterst beducht tegenover staan. Ik zal de laatste zijn om dit te ontkennen, maar wat bewijst hij hiermede? Dit: dat de huidige „leidende” cultureele kringen der katholieken den éérsten, vitalen wil, het onmiddellijkst en onvermijdelijk gevolg aan het bezitten en beminnen eener waarheid verbonden, n.l. het strijdbaar voor die waarheid recht staan, niet kennen. Moet men uit de afwezigheid van wat toch onmiddellijkst en onvermijdelijk gevolg is (zoo grandioos reeds in de eerste eeuwen der christenheid aan den dag getreden), concludeeren, dat men de waarheid, die men zoogezegd bezit, niet meer waarachtig liefheeft, dat zij voor haar bezitters au fond niets reëels beteekent? En ontzenuwt, vervolgens, ontzenuwt het bizarre feit van het afwijzen der polemiek, ontzenuwt de sinistere noodzaak het polemiseeren (zelfs het polemiseeren) nog te moeten verdedigen, Kramers lofzang op onze cultureele ,,bloei” niet reeds volkomen? In welke cultureele slop zijn wij beland, dat zelfs dit nog moet verdedigd worden, – en dat dit enkel verdedigd wordt als een récht!
4
De menschelijke natuur, zegt de Heer Kramer terecht, „heeft een principieele voorkeur voor de polemiek, omdat in de polemiek om de waarheid gestreden wordt.” Hiermede is in feite alles gezegd, én, tegelijk, geloochend wat hij
41
|
|