|
vonnis. zij zijn bezeten van den droom, én: van de verwerkelijking van dien droom. Deze droom was nog grootsch – en van een sublieme tragiek – in figuren als Franciscus Xaverius, zij perverteerde tot een benarde waan en een sjofel optimisme bij de kleine breinen van thans.
De droom van Gods glorie op aarde wordt maar al te vaak een droom van de glorie der Kerk op aarde, en deze laatste glorie beteekent maar al te vaak niet meer dan een machtige en geëerde positie tusschen de machtigen en geëerden dezer wereld. Hier begint het verre van denkbeeldige gevaar dat de Kerk, om deze positie te verwerven, het meest essentieele, het eenig waardevolle, het Rijk Gods in de zielen, niet als zoodanig, niet als het eenig essentieele en eenig waardevolle, telt; dat zij het veracht- en verworpen-zijn als iets abnormaals gaat beschouwen én vréézen, en dat deze vrees haar weer beducht doet zijn voor den eenigen strijd dien Christus haar vroeg, voor dien strijd welke ook Christus zoo weinig aanzien heeft gebracht en waarvan Hij voorspelde dat hij ook den zijnen weinig aanzien zou brengen.
Een ander gevolg van deze hang naar een machtspositie is, dat de Kerk zich blindstaart op de massa, die onontbeerlijke voorwaarde voor het veroveren of behouden van macht. Vraagt het Rijk Gods heilige en eenvoudige Godsmannen, voor het veroveren of behouden van massa's moet men waarachtige en heilige Godsmannen maar al te vaak aan banden leggen, omdat zij, evenmin als Christus, voor de massa acceptabel zijn. Ook moet men dan vooral beklemtonen, niét wat Christus kwam vragen, maar wat de Kerk, cultureel en maatschappelijk, heeft te geven. Een aldus ver-
35
|
|