lijst van werken
vorige bladzijde



verlangen is, is het haar plicht zich van dezen droom te ontknechten; maar weigerend zich ervan te bevrijden, knecht zij zich – bij wijze van goddelijke straf? – aan de kleine wanen der kleine breinen en derzelver kleine tyrannie.

3

De droom van Gods zegepraal op aarde moge van een hevig heimwee getuigen, – het is een droom waarvan iedere strijder Gods zich moet onthechten: ontknechten. De strijder Gods ruilt zijn wil en verlangen in voor den wil en het verlangen van God; hij wil niet méér dan God wil omdat God – in den meest volstrekten zin – de Heer is, de volkomen souvereine uitdeeler van zijn genaden. Deze genaden realiseert de mensch niet door zijn werken; om deze genaden smeekt hij, en hij smeekt ze af met een deemoedige dienstbaarheid aan het Rijk Gods. Maar nog terwijl hij er (aldus) om smeekt, deed hij er reeds afstand van omdat hij zich geheel onderworpen heeft aan den Wil (den Onwil ook) van God, die zijn genaden met evenveel recht kan geven als onthouden. Met dezelfde gelijkmoedig­heid waarmede hij de smaad of de eerbewijzen der wereld aanvaardt, aanvaardt hij ook de nederlaag of de zegepraal van zijn werken. Hij onthecht zich van zijn droom, van dien schoonen, schoonsten, verterenden droom, om zich te knechten aan zijn plicht: de dienstbaarheid zonder opzien of omzien.

„Zij (de Jezuïeten) dulden den droom niet, die droom blijft.”1) Inderdaad. Maar deze karakteristiek is tevens het


1) Anton van Duinkerken: ,,Verscheurde Christenheid.”

34



















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 03-02-2007 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 17-07-2009