|
WINTER IN HOLLAND 1941
Voor Martin Dijkstra
I
De winter is goed, en goed koud,
hij vernielt en verwaait het dood hout;
de straten zijn eenzaam en open —
het is goed hier zoo luierend te loopen, —
wat hebben wij, jij en ik, nog te hopen?
De zon schijnt koud aan mijn huid,
van bedrog en leven ontledigd;
zij is even berooid als ik
— en even bevredigd?
II
Uit een dwarsstraat dreunt marschmuziek aan
en de harde stap van soldaten,
stram regiment in die zon,
stram gelid, stram geluid, — in de straten
loom en vijandig gebrom.
Een fluit speelt er hoog boven uit,
dof beukt de slag op de trom —
en rondom:
de helmen dof in de zon
en vastbesloten gelaten.
31
|
|
|