|
V
Kom mij niet wéér met woorden,
niet wéér met ,,daden’’ aan, —
al wat ik zag en hoorde
liet mij beroofder staan;
ik heb mijn pantser aangedaan,
ik weet wat zij vermoorden,
die woorden en die daên.
Liefde en al die leugenpraat
’t bleek altijd dwang en dreigen.
Néén! treed mij tegen met uw zijn,
laat zoo de speren fonklend zijn,
toestooten — en niet zwijgen.
17
|
|
|