|
GOD EN MENSCH
Vijf strophen uit Angelus Silesius’
Der Cherubinische Wandersmann
God raakt geen hier en nu, Hij is een louter niets;
hoe meer gij naar Hem tast, hoe meer gij Hem verliest.
*
Wie God om gunsten bidt, vindt nooit het goede weer:
niet voor den Schepper, voor het schepsel knielt hij neer.
*
O mensch, gij wordt bemind, álles wil tot u komen
en dringt en stuwt om u om door u God te loven.
*
Ach broeder, word, o wórd; waarom toch blijft gij schijn?
Wij moeten wezenlijk 't Nieuwe geworden zijn.
*
'k Moet zon zijn, zelve zon, en met mijn stralenpracht
der Godheid donkre zee doen flonkren in haar nacht.
12
|
|
|