|
EEN LATE SCHIJN VAN LICHT
(naar Franz Tumler)
Een late schijn van licht
valt over ons gezicht.
Hoe ledig werd ons lot, —
hoe leeggeroofd door God.
Wie zou nog trouw zijn Hem
die geen heul kent of wraak,
die zonder licht of stem
hier ieder dolen laat.
Zoo hoor uw eenzaam gaan
langs boom en koude steen.
God laat wat dwaalt bestaan,
het hoort aan Hem alleen.
Gij, ver van Hem getogen,
blijf ver Hem in den dood, —
heeft Hij zich ooit gebogen,
brak Hij u ooit het brood?
Spreek geen gelijkenis —
Hij is zichzelf gelijk;
Die ondoorgrondelijk is
Hem bouwt geen mensch een rijk.
Ga dus tot úw rijk in, —
o dagen ongewis. —
Uw leven weze list.
Het Zijne hoedt den zin.
11
|
|
|