lijst van werken
vorige bladzijde



DE MOEDER

De zomer was zeer schoon, en ook haar lichaam
dat in d’oranje vlam der ligstoel lag,
vermoeid van veelmaals moeder-zijn, was schoon —
gelijk de loome weelde van den zomerdag.

Naast haar het streng gelid der zonnebloemen,
het zware blad, de trotsche, harde stammen
met hunne vuren bloei, het fel opvlammen
in de doorwaaide stilte van den zomernoen.

Zoo eenzaam rust zij in de zon en ’t zomerlicht, —
de vlam der ligstoel rond haar blonde haren,
haar kleine sterke hand, haar sluimerend gezicht
vermoeid en weggeborgen aan den zwaren tooi der aarde.
Het is zoo schoon en droef, haar zoo alleen te zien;
kindren zijn jong, hun blijdschap en gespeel
is zorgeloos en ver en lacht in andre gaarden,
maar hier heft elke zonnebloem voor haar de
hooge glorie van een stille vlam.

Mijn hand omvat een sterke stam, —
voel ik het leven van mijn kind
wanneer de blaadren opwaarts ruischen en de wind
de stam buigt en haar pezen spant
tussen de pezen van mijn vaste hand?

Voor ieder kind staat hier een zonnebloem geplant,
en ieder kind is als een trotsche stam.
— Jij schoone kindren tien, ik tien gevloekte boeken, —
leven is trots- en kracht-zijn dat men óverplant,
en zelf verbloeden...


9





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 07-01-2007 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 08-03-2010