|
T W E E S P E L E N
T W E E S P E L E N
D O O R H E N R I B R U N I N G
Alle Rechten voorbehouden
Copyright 1943 bij uitgeverij De Lage Landen, N. V.,
Crespelstraat, 2, Brussel.
P. C. 1785 – P. A. 814
S P E L I N D E Z O N
Voor Cilia
|
|
KORT VOORWOORD
De moeilijkheid van dit spel (ik kan het niet verhelen) is, dat het zich slechts goed laat lezen (juist interpreteeren), wanneer men het goed ziet spelen, en dat dit laatste ingevolge het eerste wel een wenschdroom zal blijven. De speler toch ontleent de accenten voor het begin – en dit spel is in hoofdzaak een spel van accenten – aan de reconstructie welke hij na het slot onderneemt, een reconstructie welke de gewone lezer gemeenlijk achterwege laat, te zeer geirriteerd reeds door zijn niet-dádelijk verstaan. In een geval als dit komt men eerst tot consciëntieuser lezen (i..c. herlezen) wanneer de auteur – door zijn overige werk – een beroemdheid is geworden en men er belang bij heeft, diens roem met nóg ’n-(vergeten)-werkje-meer te rechtvaardigen. Beroemd ben ik helaas niet, en zoo aanvaard ik dan het noodlot, dat men óók als een zwakheid van den schrijver beschouwt hetgeen mogelijk slechts een zwakheid is van den lezer.
Waarmede ik geen critiek, listiglijk, wil afsnijden, doch wellicht slechts animeeren. De criticus, zegt men, léést ook. En wat zou een schrijver beter kunnen wenschen dan dat hij door zijn criticus ook gelezen wordt. |
H.B.
|
P e r s o n e n:
Mevrouw M. Baks.Versteegh, 46 jaar
Theo Baks, haar zoon, 23 jaar
Mijnheer Joan Bouts, 47 jaar
Mevrouw Vera Bouts-Andersen, 46 jaar
Oswald Bouts, 26 jaar
Paula Bouts, 19 jaar
| } | hun kinderen |
Pater Verbunt, 45 jaar
Elly Nooijens, 22 jaar
Mijnheer Fr. Suykerbuyk, 27 jaar
Mevrouw Bella Suykerbuyk-Verbilt, 30 jaar
Gérant van hotel «Zeezicht»
Hotelbediende
Knecht
De handeling speelt zich af in Hotel Zeezicht.
EERSTE BEDRIJF
Hal van klein, deftig, ruim-gebouwd en zeer smaakvol ingericht hotel. Achtergrond groot openstaand raam met uitzicht op terras, waar parasols en rieten stoelen tegen diep-blauwe lucht. Het is ochtend; het terras baadt in zonlicht. Bij het raam bank, diepe fauteuils, laag tafeltje waarop koffiestel. Mevrouw Baks, blond; zacht, innemend gezicht, met iets kinderlijks nog. Theo Baks, eveneens blond. Pater Verbunt, ongeveer vijfenveertig; opmerkelijk jeugdige (spiritueele) verschijning; vloeiende, heldere stem. – Tweede helft van de maand Mei.
1 s t e T o o n e e l :
Mevrouw Baks, Theo Baks, pater Verbunt
P a t e r V e r b u n t :
|
(zacht, toch duidelijk) : Ja... reeds in dien eigenaardigen term, «regeling der begeerlijkheid», voelt men – niet zonder schaamte – iets van het huwelijk ontluisterd worden...
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Ik ben blij, dat ik u dat hoor zeggen: ik voelde het ook vaak zoo. Maar men schróómt er zich altijd voor, dergelijke gedachten te hebben: men staat er zoo mee alleen.
| |
P a t e r V e r b u n t :
|
... Het coelibaat der priesters kan zeer schoon zijn. Doch ik
|
103
geloof toch ook, dat deze in wezen zoo verheven onthouding veler oordeel verwróngen heeft – op een wijze, die reeds veel kwaad heeft gesticht... Zelf verontrust door een begeerlijkheid, die, voor hen, zoowel het tijdelijke als het eeuwige op het spel zet, vonnissen vele priesters het lichamelijke allereerst naar wat het voor henzelf is, nl. als een onheilige, on-reine drift.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Ja, en de menschen schijnen dit oordeel met hun gedrag slechts te bevestigen. – Gelooft u niet?
| |
P a t e r V e r b u n t :
|
Inderdaad... inderdaad... En in den biechtstoel – hun dagelijksch verblijf als het ware – komen zij slechts met het leven in zijn vernederendsten en meest vernielden vorm in aanraking. Op dat punt althans. (zacht, met moe glimlachje) : Ja, het is niet opbeurend wat men daar hoort (zelfs het goede is het maar zelden!). – Priesters leeren van de liefde slechts haar zelfkant kennen; maar àl te vaak tenminste. In haar schoonen, zuiveren vorm blijft zij een altijd verzwegen geheim: over het schóone in zijn leven spreekt men nu eenmaal niet. (na stilte) : Neen, het is niet zóó verwonderlijk, dat hun visie vaak verwrongen is, dat velen van hen het huwelijk tenslotte toch slechts zien als iets wat het toegeven aan in hun oogen verdorven en dierlijke instincten tenminste «rechtvaardigt», «régelt», d.w.z. diénstbaar maakt – aan een doel dat dit toegeven althans zijn verachtelijkst karakter ontneemt... (glimlachend) : Maar waarover zijn we al niet gaan spreken...! Ik kom bij u met een verzoek voor mijn arme zwervertjes, en ik eindig met een «college» over huwelijk, coelibaat, biechtstoel en wat al niet! (opstaand): Ik heb u wel erg lang
|
104
opgehouden, vrees ik. (ook mevrouw Baks en Theo zijn opgestaan; de laatste eenigszins landerig)
| |
M e v r o u w B a k s :
|
O neen, integendeel, ik vond uw bezoek heel aangenaam. Ik hoop, dat we u nog eens terugzien. – Komt u nog eens praten als u hier in de buurt bent?
| |
P a t e r V e r b u n t :
|
Als ik mag... heel graag! En neemt u mij mijn onbescheiden verzoek niet kwalijk.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Welneen; ik vond uw verzoek allerminst onbescheiden. Ik ben blij, dat ik u een kleinen dienst heb mogen bewijzen.
| |
P a t e r V e r b u n t :
|
Ik ben u werkelijk zeer erkentelijk. (zich verontschuldigend) : Ja, de parochie zelf is hier maar arm, en ik moet dus wel eens een beroep doen op de vrijgevigheid der gasten die hier hun vacantie doorbrengen. Het badplaats-leven maakt ons dorp nog niet rijk! (glimlachend) : Gelukkig maar! Maar dat zal wel niet lang meer duren, vrees ik, want het is hier werkelijk héél mooi. – Maar nu neem ik toch afscheid. Mevrouw Baks, het was zij zeer aangenaam met u kennis te maken. En nogmaals mijn hartelijke dank.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
(hem de hand drukkend) : Ik breng u even naar de deur.
| |
P a t e r V e r b u n t :
|
Dat is vriendelijk van u. (tot Theo) : Mijnheer Baks, het was mij aangenaam. (drukt hem de hand).
| |
T h e o B a k s :
|
Dag pater Verbunt. (mevrouw Baks met pater Verbunt af;
|
105
Theo laat zich weer in stoel terugvallen; na enkele oogenblikken keert mevrouw Baks terug, zij neemt plaats en haalt haakwerkje te voorschijn)
2 d e T o o n e e l
Mevrouw Baks, Theo Baks
| |
M e v r o u w B a k s :
|
(na even zwijgend gewerkt te hebben) : Ik kan niet zeggen, dat je je bepaald als een heer gedraagt. Dat zwijgt maar, en hangt in zijn stoel...
| |
T h e o B a k s :
|
Dacht u, dat dat patertje ook niet liever zweeg?
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Maar dan zéker toch om een andere reden!
| |
T h e o B a k s :
|
Men moet geen bloote veronderstellingen dadelijk als een oordeel lanceeren. Overigens: dat patertje en ik spreken elkaar misschien nog wel eens. ’n Merkwaardig mannetje anders.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Vind je niet?
| |
T h e o B a k s :
|
Ook een mal mannetje. Maar mal gaat onvermijdelijk met merkwaardig samen.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
(na stilte, plagend) In ieder geval is dat toch beter dan als eenige merkwaardigheid zijn malheid te bezitten.
| |
T h e o B a k s :
|
Nietwaar? (stilte; Theo begint zacht te fluiten)
|
106
M e v r o u w B a k s :
|
(even geirriteerd) : Toe, wat zit je weer zoo’n heelen ochtend niets te doen!
| |
T h e o B a k s :
|
Dat is maar de vraag, dat is maar zéér de vraag.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Ach, je werkt? – Met je hoofd zeker!
| |
T h e o B a k s :
|
Dat zou wel eens lang niet onmogelijk kunnen zijn.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
(na stilte) : Toe, pak nu maar liever een boek!
| |
T h e o B a k s :
|
Ik dank ervoor mijn geestelijk genot te bederven.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
(a.b. plagend) : Mag ik geen deelgenoot worden van je geestelijk genot?!
| |
T h e o B a k s :
|
Och, kijk, deze stoelen, ziet u, die zijn wel gemakkelijk, maar ze zijn me toch nog lang niet gemakkelijk genoeg! (tot passeerenden gérant van het hotel) : Ja, aan dat comfort van jullie ontbreekt nog wel het een en ander!
3 d e T o o n e e l
Vorigen, Gérant
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Maar Theo, hoe kun je! Foei! (tot gérant) : Luistert u maar niet naar hem.
|
107
G é r a n t :
|
O, maar de directie wil niets liever dan het haar gasten zooveel mogelijk naar den zin maken. Wat meent mijnheer dat er nog aan het comfort ontbreekt?
| |
T h e o B a k s :
|
Wat zijn dat nu voor fauteuils?!
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Theo toch!
| |
G é r a n t :
|
Maar over deze fauteuils hebben wij toch nooit klachten vernomen.
| |
T h e o B a k s :
|
Kijk u eens... de klachten van ànderen interesseeren me heel weinig als ik het over mijn klachten heb.
| |
G é r a n t :
|
Maar wat zoudt ú dan wenschen?
| |
T h e o B a k s :
|
Ik mis de mogelijkheid om met deze fauteuils te schommelen.
| |
G é r a n t :
|
Ach, mijnheer wenscht een schommelstoel...?
| |
T h e o B a k s :
|
Waarde heer, ik ben nog geen losloopende platitude, – hoewel onze samenleving alles doet om dat zoo snel mogelijk van ons te maken. Neen, het meubilair hier zou moeten hangen, aan lange kabels van de zoldering, en die zoldering zou natuurlijk veel hooger moeten zijn. Dit lijkt wel niks. Zoodat we hier allemaal zoetjes heen en weer konden wiegen, – begrijpt u.
|
108
G é r a n t :
|
Ik meen wel u te begrijpen, maar...
| |
T h e o B a k s :
|
Dat ten eerste dan! Ten tweede zouden die kabels boven moeten eindigen met een wieltje dat over een rail loopt, en de rails zouden door alle gangen en vertrekken moeten worden aangebracht, met wissels, dubbelspoor, seinlichten, richtingwijzers etc. Al zittend en wiegend moet men zich door het heele hotel kunnen voortbewegen. Het overhalen van een handle’tje zou al voldoende moeten zijn.
| |
G é r a n t :
|
Inderdaad, inderdaad, zulks zou het comfort zeer ten goede komen.
| |
T h e o B a k s :
|
En niet alleen het comfort! Vertelt u mij eens: vindt u de tegenwoordige damesmode niet zeer misleidend?
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Maar Theo, wat zijn dat nu weer voor praatjes!?
| |
G é r a n t :
|
Misleidend, zei u?
| |
T h e o B a k s :
|
Neem die mevrouw Suykerbuyk nu eens. What is in a name, maar dat daargelaten. Als je haar van achteren ziet ben je geneigd te denken: god, god, daar gaat wat. (tot mevrouw Baks) : Neen neen, mama’tje, luistert u, maakt u zich niet boos. (tot gérant) : Je zou in staat zijn je een breuk te loopen om ook haar voorgevel in het vizier te krijgen. Je lóópt je een breuk, – maar wat zie je dan....?
| |
G é r a n t :
|
(vergoelijkend) : Maar mevrouw Suykerbuyk is toch wer-
|
109
kelijk wel een verschijning die er wezen mag... Overigens begrijp ik het verband toch nog niet goed met die schommels op rails. Of bedoelt u dat een vergeefsche tocht...
| |
T h e o B a k s :
|
Naar zoo’n voorgevel!
| |
G é r a n t :
|
Ach... juist... met meer gemák volbracht kon worden?
| |
T h e o B a k s :
|
Dat niet alleen. Maar denk je eens in: ik hang daar aan het eind van de gang, – en in de verte zie ik, naar ik meen, een beauty passeeren, eveneens in zoo’n luchtstoel. Wat doe ik dan? Ik breng mijn wagentje op de vijfde versnelling. Goed, ik haal haar in. Ik zeg, mevrouw... mevrouwtje... en tegelijk incasseer ik mijn zooveelste teleurstelling: het blijkt een monster! Wat kan ik dan doen? In het gewone geval niets. Maar met zoo’n luchtfauteuiltje zwenk ik onmiddellijk af, en met een «pardon mevrouwtje, ik zie dat ik de verkeerde voor heb» geef ik haar zeteltje ongemerkt een zetje zoodat ze in het rond begint te tollen en...
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Theo, nu verbied ik je verder nog een woord over dien nonsens te spreken!
| |
G é r a n t :
|
Ik geloof trouwens, dat maar weinig gasten een dergelijk comfort op prijs zouden stellen.
| |
T h e o B a k s :
|
Men wéét hier wel, dat de dames voor het meerendeel alleen maar van achteren charmant zijn?
|
110
G é r a n t :
|
(glimlachend, aanstalte makend zich te verwijderen) : In ieder geval zal ik de directie van uw wenschen in kennis stellen.
| |
T h e o B a k s :
|
Ja, doet u dat, en denkt u er eens rustig over na. ’t Was maar ’n idée.
| |
G é r a n t :
|
Ik sta steeds tot uw beschikking.
| |
T h e o B a k s :
|
Mooi, mooi. Dat hoor ik graag. (gérant af; tot mevrouw Baks) : Hoe meer slaven, hoe meer vreugd.
4 d e T o o n e e l
Mevrouw Baks, Theo Baks
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Zoo, nu zou ik maar eens wat gaan lezen. Je geestelijk genot vind ik tamelijk laag hij den grond.
| |
T h e o B a k s :
|
Ja, dat vindt u nu, maar dat gérantje stond toch maar heerlijk te smullen. – Maar als u een beter geestelijk voedsel voor me weet...
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Haal ’n boek, heb ik je gezegd.
| |
T h e o B a k s :
|
Ach, kijk, daar komt mijn boek al aangewandeld. In prachtband zelfs.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
Toe, wees nu eens lief. Je kùnt zoo verstandig zijn, waarom
|
111
bén je het dan niet. En ik geloof heusch, dat Elly je echt graag mag. (Elly Nooijens betreedt hal)
5 d e T o o n e e l
Vorigen, Elly Nooijens
| |
T h e o B a k s :
|
En... jongedochter Ella van Blankebeest tot Krulfontijn, mogen wij het genoegen smaken u aan ons tafeltje te zien plaats nemen?
| |
M e v r o u w B a k s :
|
(tot Elly) : Luister maar niet naar hem. Hij is weer onuitstaanbaar. Kom, zet je maar hier bij mij; jij houdt me wel op behoorlijker wijze gezelschap. – Het is vreeselijk, zoo’n heelen ochtend komt er geen verstandig woord uit hem.
| |
T h e o B a k s :
|
Als ik naar de as van draaiende molenwieken kijk, draaien ze snel. Volg ik het einde van de wieken, dan zie ik eerst hoe langzaam ze eigenlijk bewegen.
| |
M e v r o u w B a k s :
|
En...?
| |
T h e o B a k s :
|
En...?
| |
M e v r o u w B a k s :
|
(tot Elly) : Zie je!
| |
T h e o B a k s :
|
Loop ik buiten in den regen, dan vind ik dat prettig, maar een ander smeekt God op datzelfde oogenblik om zonneschijn.
|
112
M e v r o u w B a k s :
|
Ach, dáár heeft hij den heelen ochtend over zitten prakkizeeren!
|
T h e o B a k s :
|
Moet ik u aan mijn luchtfauteuiltjes herinneren!
|
M e v r o u w B a k s :
|
O, in Godsnaam, hou daar je mond over!
|
T h e o B a k s :
|
Ik wil maar zeggen, alles is maar zooals je het neemt. U vindt me afschuwelijk, maar de gérant-himself van dit bedrijf... enfin, dat heb ik reeds opgemerkt. Maar nu in ernst, Elly, hecht jij geloof aan horoscopen?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Aan horoscopen?
|
T h e o B a k s :
|
Ik zal je zeggen: ik weet er niets van, maar ik gelóóf er
in.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(glimlachend) : Dan heb je zeker on(t)dekt, dat je onder een erg vléiend gesternte bent geboren.
|
T h e o B a k s :
|
Onder het teeken van den leeuw! Vleiender is werkelijk niet mogelijk. Alzoo: credo!
|
E l l y N o o i j e n s :
|
En wat wil dat zeggen, onder het teeken van den leeuw?
|
T h e o B a k s :
|
Dat is duidelijk, – dat je een heerschersnatuur hebt.
|
113
E l l y N o o i j e n s :
|
Maar waarom zijn dan al de menschen, die tegelijk met jou onder dat teeken zijn geboren, géén leeuwen?
|
T h e o B a k s :
|
Tja... Waarschijnlijk omdat ze er geen aanleg voor hadden, – evenmin als ik trouwens.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(plagend) : O neen?
|
T h e o B a k s :
|
Neen, ik ben hoogstens de staart van een leeuw, en dan nog een magere. (tot Elly) : Kijk, dat zit m.i. zoo met die leeuwen en niet-leeuwen. Je wordt met een leeuwen-habitus geboren, of je wordt er niét mee geboren. Héb je ze, dan wordt ze door de stralen, die dat gesternte uitzendt, gunstig beinvloed; heb je die habitus niet, dan krijg je ze ook niet. ’n Staart is in mijn oogen tenminste nog geen leeuw. Heb je ze wél, maar wordt je onder een sterrenbeeld geboren dat die kiem niét tot ontwikkeling brengt, nou, dan hou je in het gunstigste geval alleen het brùllen over van een leeuw.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Kijk, dat vind ik toch in ieder geval een schrandere redeneering. Waarom doe je dan altijd zoo onwijs?
|
T h e o B a k s :
|
Leeuwenstaarten hebben altijd iets onwijs’, – hebt u dat nooit opgemerkt? Overigens: ik redeneer niet schrander, ik phantaseer schrander. Redeneeren is maar ’n vorm van phantaseeren, en de logica doet het alleen maar ’n beetje gehaaider: ijverzuchtiger. De logica wil gelijk hebben en dat is altijd een piezeltje vulgair. Maar zooals gezegd: ik geloof niet aan horoscopen.
|
114
M e v r o u w B a k s :
|
Maar je zei toch, dat je er wel aan geloofde?!
|
E l l y N o o i j e n s :
|
En er alleen niets van wist!
|
M e v r o u w B a k s :
|
Nu blijkt dat hij er «alles» van «weet», maar er alleen niet in gelóóft! Hoe is het nu?
|
T h e o B a k s :
|
Ik heb waarschijnlijk te diep gephilosofeerd!
|
E l l y N o o i j e n s :
|
(plagend) : Is dat weer iets anders dan redeneeren en phantaseeren?
|
T h e o B a k s :
|
De hoogere Derde van een niveau-loos drietal. – Moedertje is toch een echte leeuwin, vind je niet?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Maar Theo toch.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ik geloof, dat het maar beter is dat ik ga zoo lang.
|
T h e o B a k s :
|
Toch niet boos?
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ik hoop alleen, dat je straks aan tafel een beetje redelijker bent.
|
T h e o B a k s :
|
Ik zal mijn best doen, – en Elly ook. (tot Elly) : Nietwaar?
|
M e v r o u w B a k s :
|
(tot Elly) : Jij bent een verstandig meisje. Zijn moeder in-
|
115
spireert hem altijd tot dwaze gezegden; weet je, mij vindt hij ónverstandig. En dat ben ik misschien ook wel.
|
T h e o B a k s :
|
Dat zeggen alleen de verstandigen. (tot Elly): Neen, mijn moedertje is heusch zoo dom niet. Lieve menschen zijn trouwens nooit dom, – omdat de domheid nooit lief kan zijn.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Hoor toch eens! (half spottend) : Is ’t nu zoo vreemd, dat ik me er ongerust over maak dat zóó iemand zijn tijd zit te verknoeien?
|
T h e o B a k s :
|
Ik wacht...
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ach! Je wacht... Maar met wachten kom je anders niet ver.
|
T h e o B a k s :
|
Zónder wachten wèl? – Ik wacht overigens waarop we misschien allemaal wachten.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Zoo... En dat is...?
|
T h e o B a k s :
|
Tjaaa...! Op de groote stilte vermoedelijk, na al dat geratel! God weet het.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Tot aan tafel dan. (af)
6 d e T o o n e e l
Theo Baks, Elly Nooijens
|
T h e o B a k s :
|
(tot Elly) : Weet je, ik maak haar onrustig.
|
116
E l l y N o o i j e n s :
|
Geen wonder.
|
T h e o B a k s :
|
Haar rust is niet mijn rust geworden. Zij is bang van mijn rust, en van mijn onrust. Zij is zoo lief en weerloos en ze weet niet...
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Hoeveel jij van haar houdt in den grond van de zaak.
|
T h e o B a k s :
|
(grijnzend) : Hm... Welk een geraffineerd psycholoogje. – Dat patertje dat we hier zoojuist op bezoek hadden, scheen haar ook best te mogen.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Wat was dat voor een patertje?
|
T h e o B a k s :
|
Zoomaar ’n patertje. Hier uit de parochie. Die moest geld hebben. (bediende brengt zoo juist gearriveerde gasten naar de lift; mijnheer en mevrouw Bouts, hun zoon en dochter Oswald en Paula)
7 d e T o o n e e l
Vorigen, mijnheer Bouts, mevrouw Bouts, Oswald Bouts, Paula Bouts, bediende
|
B e d i e n d e :
|
(tot familie Bouts) : De bagage wordt u aanstonds nagebracht. Wilt u maar volgen? Eerste verdieping; we kunnen de lift nemen. Ja, hier langs alstublieft. Denkt u om het treetje. (mijnheer en mevrouw Bouts met Paula en bediende af)
|
117
8 s t e T o o n e e l
Theo Baks, Elly Nooijens, Oswald Bouts
|
O s w a l d B o u t s :
|
(tot Theo) : Ach! jij hier...!?
|
T h e o B a k s :
|
(opstaand, gereserveerd) : Zoo... jij...
|
O s w a l d B o u t s :
|
Ja, ik... èn Paula! (achter zijn hand, fluisterend) : Nou, – bof jij even! (roepend) : Paula! Kijk eens wien ik hier heb ontdekt!
9 d e T o o n e e l
Vorigen, Paula Bouts
|
P a u l a B o u t s :
|
(terugkeerend, verrassing beheerschend) : Ach... kijk...
|
O s w a l d B o u t s :
|
(fluisterend, tot Paula) : Maakt dát veel goed!?
|
T h e o B a k s :
|
(tot Elly) : Mag ik even voorstellen: juffrouw Bouts... juffrouw Nooijens... Oswald Bouts... (wederzijdsche begroeting)
|
O s w a l d B o u t s :
|
(tot Elly) : Hoe was ùw naam? Ik heb haar, meen ik, niet verstaan...
|
T h e o B a k s :
|
Juffrouw Nooijens. (tot Paula) : Nu, ik hoop van harte, dat je het hier even aangenaam zult vinden als ik. – Maar ik geloof dat men staat te wachten.
|
118
O s w a l d B o u t s :
|
En het zou de onhoffelijkheid te ver gedreven zijn als we twéé partijen lieten wachten; de eene tot we komen, de andere tot we weg zijn. Addio dus, we zullen elkaar dezer dagen trouwens nog wel eens zien!
|
P a u l a B o u t s :
|
Dag! (met hoofdknikje) : Juffrouw Nooijens. (Elly knikt, neemt weer plaats; ook Theo. – Oswald en Paula af)
1 0 d e T o o n e e l
Theo Baks, Elly Nooijens
|
T h e o B a k s :
|
(handgebaar in richting van lift) : Ouderejaars... Rechten...
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Vind je zijn aanwezigheid minder aangenaam?
|
T h e o B a k s :
|
Wat niet aangenaam is, kan aangenaam worden. ’k Had overigens maar zelden contact met hem.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Hij deed toch of hij je nogal intiem kende...
|
T h e o B a k s :
|
Het is meer zijn... zijn manier van doen zoo. Maar waar hadden wij het ook weer over, speurneusje? Ach ja, ik noemde je m’n doortrapt psycholoogje! Vertel eens, – vórder je met je studie? Legt die zoo beslag op je? Ik zie je hier zoo vaak met boeken op stap gaan die stellig geen romannetjes zijn. Hoe is het mogelijk?! Wat is er nu beter dan deze zon, – en zon hebben we hier zóó zelden.
|
119
E l l y N o o i j e n s :
|
Ja, misschien is het ook dom van me, – maar het vraagstuk waar ik mee bezig ben, laat me nu eenmaal niet los, en dan doe je daar weinig tegen, wel?
|
T h e o B a k s :
|
Ik hoop dat ik ook nog eens zooiets tegenkom.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Wil je zeggen, dat er geen probleem is dat je boeit?
|
T h e o B a k s :
|
Ik ben misschien nog niet veel problemen tegengekomen.
Of misschien is mijn eenig probleem mijn luiheid. Die
Bouts bv. is ontzettend actief. Niet mijn genre daarom.
Maar we hadden het over jou, niet over mij. Wat studeer je
dan zoo geïnteresseerd op het oogenblik?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Je vindt het misschien gek zoo’n belangstelling, maar ik bestudeer momenteel de oorzaken van ons omsluierde bewustzijnsleven tijdens den droom.
|
T h e o B a k s :
|
Hm... Hm... Dat lijkt me zeker zoo interessant als de oorzaken opsnorren van het omsluierde bewustzijnsleven tijdens ons waken. Dat lijkt me niet zóó’n frissche historie. (als hij mijnheer en mevrouw Suykerbuyk ziet naderen) : Aha!
1 1 d e T o o n e e l:
Vorigen, mijnheer Suykerbuyk, mevrouw Suykerbuyk
|
M i j n h e e r S u y k e r b u y k :
|
(spreekt voortdurend met luide stem) : Goeden morgen,
|
120
juffrouw Nooijens. Goeden morgen, mijnheer Baks. (Elly en Theo groeten echtpaar vriendelijk terug)
|
T h e o B a k s :
|
Aan den wandel, mijnheer Suykerbuyk?
M i j n h e e r S u y k e r b u y k :
|
Ja, we gaan het zonnetje eens in!
|
T h e o B a k s :
|
Of u gelijk hebt! Pleizierige wandeling!
M i j n h e e r S u y k e r b u y k :
|
Pleizierig? Het is een féést, ’n féést!!
|
T h e o B a k s :
|
Mooi, mooi. Des te beter! (het echtpaar Suykerbuyk af)
1 2 d e T o o n e e l
Theo Baks, Elly Nooijens
|
T h e o B a k s :
|
(tot Elly) : Het volmaakt gelukkige tweetal.
E l l y N o o i j e n s :
|
(glimlachend) : Het volkomen huwelijk!
|
T h e o B a k s :
|
Geluk eischt blijkbaar maar één ding. Een flinke hoeveelheid domheid.
E l l y N o o i j e n s :
|
Of veel wijsheid...
|
T h e o B a k s :
|
Mooi, mooi, dat hoor ik graag. Kop op!
| | | | |
121
E l l y N o o i j e n s :
|
Hè bah, wat ben je onaardig!
|
T h e o B a k s :
|
Daar is de wijsheid tegen bestand!
E l l y N o o i j e n s :
|
O, maar ik wilde heelemaal niet zeggen, dat ik wijs ben.
|
T h e o B a k s :
|
Maar dat moet je willen wórden! Streef jij naar wijsheid, dan ondersteun ik je streven met onaardigheden. Stel dat op prijs. Want tegen zoo’n lief meisje als jij zijn maar weinig menschen onaardig. Je bent dus voorbestemd voor een te zonnigen, en dus verkéérden, kijk op de wereld. Heusch, je hebt een paar onaardigheden hard noodig.
E l l y N o o i j e n s :
|
Zit je op «vriend» Bouts te wachten?
|
T h e o B a k s :
|
Waarom vraag je dat?
E l l y N o o i j e n s :
|
Je monstert de trap telkens zoo...
|
T h e o B a k s :
|
Dat behoort dan stellig tot mijn omsluierde bewustzijnsleven. Overigens : dat zitten in zoo’n hal is toch maar lollig; je zit maar én... smoelen vragen uw aandacht. Het passeert allemaal maar, en je hebt niets anders te doen dan maar te zitten en te kijken, groetjes te wisselen, en maar lekkertjes wat te lullen in het voorbijgaan. Vind je de menschen niet aardig? Ik kan ze werkelijk niets kwalijk nemen. Heb daar trouwens ook niet de minste behoefte aan. Laat ze maar.
| | | |
122
E l l y N o o i j e n s :
|
Dat is niet erg sociaal gedacht. We moeten de menschen juist losstooten!
|
T h e o B a k s :
|
Uit hun onschuld des gemoeds?
E l l y N o o i j e n s :
|
Ais je ’t zoo noemen wilt. Maar ik bedoel eigenlijk: uit hun onbewust maar voortleven. We moeten er bewust levende menschen van maken. Menschen die wáárd zjjn ménsch te heeten!
|
T h e o B a k s :
|
Geef mij maar lévende menschen, en eenvoudige menschen.
Eenvoudig levende en eenvoudig levende menschen. Daar
Waecht ik zoo te zeggen al járen op.
E l l y N o o i j e n s :
|
Is dat je «groote stilte»...?!
|
T h e o B a k s :
|
Je moet niet zoo alles van me onthouden! Ik durf anders geen woord meer te zeggen.
E l l y N o o i j e n s :
|
Zoo bang ben je anders toch ook niet uitgevallen?
|
T h e o B a k s :
|
Is geen kwestie van bangheid.
E l l y N o o i j e n s :
|
Neen...? máár...?
|
T h e o B a k s :
|
Je dwingt me weer onaardig te worden.
E l l y N o o i j e n s :
|
Nu, vooruit maar... ik kan er tegen... De leerschool der wijsheid zullen we maar denken.
| | | | | |
123
T h e o B a k s :
|
(glimlachend) : Ik houd er niet van dat men zoo boven op me hangt...
E l l y N o o i j e n s :
|
Bah, dat is zelfs héél onaardig! Gróf bijna! Maar je zult geen last meer van me hebben. (staat op om zich te verwijderen)
|
T h e o B a k s :
|
Als je weggaat heb je voor de lunch geen redelijk mensch van me gemaakt, en dan stel je mijn moeder weer teleur. Wil je dat...?
E l l y N o o i j e n s :
|
Het is voor je redelijkheid toch beter dat je alléén bent!
|
T h e o B a k s :
|
(quasi-dramatisch) : Eenzaamheid maakt nooit redelijk.
E l l y N o o i j e n s :
|
En jou maakt gezélschap onredelijk.
|
T h e o B a k s :
|
(a.b.) : Wie verbreekt de eenzaamheid van het « gezelschap »...? Mijn probleem...!
E l l y N o o i j e n s :
|
(glimlachend) : In ieder geval ben ik dan niet je ziekezustertje...
|
T h e o B a k s :
|
Je lachje en je diminutiefje zijn ontwapenend, – anders bevatte je opmerking ook een geduchte grofheid. – Maar ga je nu werkelijk?
E l l y N o o i j e n s :
|
(a.b.) : Twijfel er niet aan. Ik heb nog meer te doen... en:
jij misschien ook... (kijkt in de richting van trap; af)
| | | | | |
124
T h e o B a k s :
|
Ach, mijn geraffineerd psycholoogje... (laat zich in stoel terugvallen; zijn beenen gemakkelijk uitstrekkend: begint zacht te fluiten. Gérant passeert, Theo ziet afwezig op, begint te lachen) : Hallo! – En: heb je al met je directie gesproken?
1 3 d e T o o n e e l
Theo Baks, gérant :
|
G é r a n t :
|
Nog niet, mijnheer Baks. De directie...
|
T h e o B a k s :
|
(schertsend) : We blijven geen vrindjes hoor, als dat zoo doorgaat! Denk erom, je kan een kwaaie aan me hebben!
|
G é r a n t :
|
Maar zou het niet velerlei misverstand kunnen voorkomen, als u... Ziet u, uw voorstel is nogal ongewoon, en ik vrees, dat ik het niet geheel juist overbreng... Mocht de directie voor uw voorstel voelen, doch het door mijn onhandigheid niet geheel overeenkomstig uw wenschen ten uitvoer laten brengen...
|
T h e o B a k s :
|
Je doet ’n beetje in je broek, wil je zeggen. Goed... Ik zal...
|
G é r a n t :
|
Maar ook mevrouw uw moeder...
|
T h e o B a k s :
|
(bezwerend) : Ssssst. Gaat u maar.
|
G é r a n t :
|
Maar mijnheer Baks, nu – in allen ernst... Wilt u...
|
125
T h e o B a k s :
|
Ssssst. Gaat u nu. (gérant quasi-verongelijkt af) Hij wil wel
van mij smullen, maar ik mag niet van hem smullen. – Enfin. (begint zacht te fluiten; duim in armgat van vest)
1 4 d e T o o n e e l
Theo Baks, Paula Bouts
|
P a u l a B o u t s :
|
(van rechts opkomend): Ach, zit je hier nóg...?
|
T h e o B a k s :
|
Ja, – floot je me?
|
P a u l a B o u t s :
|
Ik... fluiten...? Neen...
|
T h e o B a k s :
|
Kijk, jij floot mij niet, en ik floot jou niet, en toch is het net of we elkaar gefloten hebben.
|
P a u l a B o u t s :
|
Dat kun je dan altijd wel zeggen als twee menschen elkaar ontmoeten.
|
T h e o B a k s :
|
Geloof je...? Altijd...?
|
P a u l a B o u t s :
|
(ontwijkend) : Ik dacht het maar. – Maar vertel eens: is het hier prettig? Het ziet er hier wel prettig uit, echt smaakvol.
|
T h e o B a k s :
|
Ik zou onwaarheid spreken als ik ontkende dat ik het hier héél prettig vind.
|
126
P a u l a B o u t s :
|
(naar buiten starend) : Ja, die zee... en die zon...
|
T h e o B a k s :
|
Ik zou onwaarheid spreken als ik zei, dat het dat alleen maar is.
|
P a u l a B o u t s :
|
O ja, er is natuurlijk nog veel meer.
|
T h e o B a k s :
|
Toch niet zóó veel meer.
|
P a u l a B o u t s :
|
O neen?
|
T h e o B a k s :
|
Neen. Overal waar ík ben, ben ík, en dat stelt al volkomen tevreden.
|
P a u l a B o u t s :
|
Ach...! Dat is prettig.
|
T h e o B a k s :
|
Ja, dat is zelfs heel prettig.
|
P a u l a B o u t s :
|
Heb je het zóó met jezelf getroffen?
|
T h e o B a k s :
|
Klaarblijkelijk. Overal waar ik ben, zijn ook mijn gedachten, en waar mijn gedachten zijn, zijn alle dingen die ik liefheb, en me gelukkig maken.
|
P a u l a B o u t s :
|
En... maken veel dingen je gelukkig?
|
T h e o B a k s :
|
Het geluk is iets vreemds. Als één ding je gelukkig maakt, maken ook alle andere dingen het je. Heb jij dat niet?
|
127
P a u l a B o u t s :
|
Ik heb er nooit zoo over nagedacht...
|
T h e o B a k s :
|
Bedoel je, dat je niet gelukkig bènt...?
|
P a u l a B o u t s :
|
Misschien vraag ik te veel van het geluk... Misschien ook stel ik me er te veel van voor... Ik weet niet of ik gelukkig ben... wérkelijk gelúkkig...?
|
T h e o B a k s :
|
Lees je misschien nog altijd gedichten?
|
P a u l a B o u t s :
|
Nog altijd.
|
T h e o B a k s :
|
Moet je niet doen, moet je beslist niet doen. Iemand die gelukkig is schrijft geen gedichten, en iemand die het niet is geeft er een geëxalteerde voorstelling van. Gedichten brengen je maar van de wijs, Paula.
|
P a u l a B o u t s :
|
(plagend) : Ach...! Maar vertel eens, wat doe je dan a1s je gelukkig bent en geen gedichten mag schrijven?
|
T h e o B a k s :
|
Zoo maar een beetje praten, over niets en niemand, een beetje in de zon loopen en in den regen, hooren hoe een deur toe en open gaat, kijken naar een bladje in den wind, – het doet er niet zoo heel veel toe; en te voelen hoe prettig het is met iemand niet te spreken over dingen waarover je alletwee reeds zekerheid hebt. – De dingen waarover we zoo geinteresseerd praten, hebben meestal geen beteekenis; dat is meer bij gemis aan dingen waar-
|
128
over we het liefst zouden zwijgen – omdat het toch niet te zeggen is. – Toe, fluit nog eens.
|
P a u l a B o u t s :
|
Ik floot niet.
|
T h e o B a k s :
|
(lachend) : Ik floot ook niet...
G o r d ij n
|
129
TWEEDE BEDRIJF
Ander gedeelte van hotel-hal, beslotener zitje; mevrouw Baks; mevrouw Bouts – mondain, en toch eenigszins verwaarloosd gekleed; scherp, expressief gezicht; achteloos en mat spel, toch doorloopend gespannen; mijnheer Bouts – quasi-actief, etc. – Een week later.
1 s t e T o o n e e l
Mijnheer Baks, mevrouw Baks, mevrouw Bouts
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Och, ze moeten zelf maar zien...
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Tenslotte moet je alles toch zélf uitvechten.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Hoor, hoor.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ja, wat dacht je. Dacht je, dat ik niet wist wat vechten was. Nou maar, dat heb ik toch wel voldoende geleerd! Of geloof je, dat jij zoo gemakkelijk bent?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
(tot mevrouw Baks) : En die Elly Nooijens, wat is dat voor iemand? Ik dacht eigenlijk...
|
130
M e v r o u w B a k s :
|
Ja, dat dacht ik ook. En weet u, ik ben nu zoo bang dat ik, door woorden, die je zoo wel eens ontvallen begrijpt u, bij haar verwachtingen heb gewekt die...
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Verwachtingen... hebben we alleen aan onszelf te wijten... Hebt u over hààr mogelijke illusies geen gewetenswroeging!
|
M e v r o u w B a k s :
|
Hoe vertelde uw zoon het u?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Zijn gewoonte getrouw bij dergelijke gelegenheden: met de noodige comedie: «Paula is verliefd op Theo, en Theo is verliefd op Paula, – ssst, mondje dicht, – twee koningskinderen !» En toen begon hij dat liedje te neuriën en te dirigeeren. Met danspassen! – Zoo doet hij altijd. – Volgens hem moet het al veel eerder aan den gang zijn, – sedert een studentenbal vorig jaar.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ik geloof, dat uw zoon mijn zoon niet graag mag.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Geen wonder, geen wonder! Twee zóó verschillende temperamenten! De gevoelens zullen wel wederkeerig zijn!
|
M e v r o u w B o u t s :
|
(ironisch) : Zijn strijdhaftigheid heeft hij ongetwijfeld van zijn vader, – niet?
|
M e v r o u w B a k s :
|
Is uw zoon zoo... zoo strijd... lustig?
|
131
M e v r o u w B o u t s :
|
Och, misschien alleen maar ’n beetje actief.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Actief én agressief!
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Zoo’n beetje ’n bemoeial, begrijpt u, maar dan schrander, spits. En daarbij eenigszins slangachtig: wringt zich overal in en tusschen door – om stukken te maken.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ja... het is een gevaarlijk heertje, dat hoort u wel!
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ja, dan is mijn Theo wel anders. – Maar weet u wat ik niet begrijp, vooral niet na wat u mij verteld hebt: die plotselinge belangstelling van hem voor dien pater Verbunt z’n werk. Als Theo werkelijk van Paula houdt, verwaarloost hij haar toch wel heel erg... Och neen, ik kan het voorloopig toch niet gelooven... Mij heeft hij trouwens nog niets gezegd.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Hij schijnt het zelfs háár nog niet gezegd te hebben! En zij, uit den aard der zaak, niet aan hem!
|
M e v r o u w B a k s :
|
Maar hoe weet uw zoon het dan...? Van Theo...?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
O neen, – dat is enkel maar z’n fijne neus, – en die misleidt hem niet.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Wat dat betreft doet hij voor zijn mama’tje niet onder. Dergeiijke zaakjes uitkienen is hem toevetrtrouwd.
|
132
M e v r o u w B a k s :
|
In ieder geval blijft het zonderling, dat hij haar zoo verwaarloost – en dat terwille van pater Verbunt... Ik begrijp het niet.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Ja, dat is een belangstelling waar ik ook niet bij kan. – Ach, als we zoo iets weer in huis zouden moeten krijgen...
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
(expliceerend, tot mevrouw Baks) : Ziet u, toen wij enkele jaren getrouwd waren, hebben we gezegd: wij niet meer! nietwaar Vera? wij géén kruisjes en géén onze vadertjes meer!
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Zwets toch niet zoo.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
(quasi-verontwaardigd, verongelijkt) : Maar liefste, – is het dan niet zoo?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Waarom heb jij dat gezegd: «wij niet meer»?
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Waarom? – Nou, dat is toch duidelijk. Omdat jij en ik er genoeg van hadden. En waaróm wij er dan wel genoeg van hadden, zul je willen vragen. Wel...
|
M e v r o u w B o u t s :
|
(ironisch) : Was het niet pastoor zus die dit had gezegd en pastoor zoo die dat had gezegd en kapelaan A die dit had gedaan en kapelaan B die dat had gedaan?
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ja, zoo ongeveer zal het wel geweest zijn, maar het interesseert me niet zoo bar meer, dat waarom van me.
|
133
M e v r o u w B o u t s :
|
Zoo flink was het allemaal, en toch interesseert het hem niet meer, hoe is het mogelijk, (tot mevrouw Baks) : Uw Theo, hoorde ik, was met geen tang aan te pakken toen hij met dien pater Verbunt uit dat kamp – was het geen zigeunerkamp?...
|
M e v r o u w B a k s :
|
Jaja, een woonwagenkamp...
|
M e v r o u w B o u t s :
|
O juist, – toen hij uit dat woonwagenkamp terugkwam.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Het was inderdaad meer dan erg, en dat in een hotel! En was hij nu maar aanstonds naar boven gegaan, maar hij bleef hier maar rondhangen. Het was werkelijk héél erg. Wat moet hij zoo’n heelen dag in zoo een kamp uitvoeren, vraag ik me af.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Wat alle vrome zielen op dien leeftijd doen waarschijnlijk: helpen, zich opofferen, medelijden cultiveeren, en een beetje met zichzelf verguld raken. Men geeft zich aan God, en God geeft zich aan ons! U kent ze wel die zielen. – Ik heb God nooit ontmoet, – en ik voel ook heelemaal geen belangstelling meer in die richting. (scherper) : U, mevrouw Baks?
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ja, laat u eens hooren hoe ú daarover oordeelt. – Maar niet er om heen zeilen, hoor, want daar houdt mijn vrouw niet van. Ik ook niet. Op den man af!
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Als jij nu eens naar het strand ging of naar je kamer of God weet waar naar toe.
|
134
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ik...
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Ja, doe me dat pleizier. Een huwelijk duurt al zoo lang, maak het niet nóg langdradiger.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
(tot mevrouw Baks) : Je vraagt je wel eens af, waarom ze eigenlijk met me getrouwd is.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Met jou... ben ik niet getrouwd.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
(a.b.) : Hoort u dat!? Hoort u dat!? Niet met mij!
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Men trouwt zijn illusies; de andere partij is de kapstok waaraan men zijn illusies ophangt. Vervluchtigen die... en ze vervluchtigen allemaal...
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
(lachend) : Dan blijft er een kapstok over!
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Je hebt het misschien niet eens zoo heel ver mis, in jouw geval.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
(quasi-verontwaardigd) : Maar...
|
M e v r o u w B o u t s :
|
(tot mevrouw Baks) : Volgende week vertrek ik voor eenigen tijd naar Friesland... ’k Ga er zeilen. Kent u de Friesche
|
135
meren? Prachtig! (tot mijnheer Bouts) : Toe, gá nu, gá nu! (tot mevrouw Baks, iets heftiger spel) : Zeilt u ook? Heerlijk! Het trekken van den wind in de zeilen! Die kracht van den wind in je handen die de touwen houden. Zoo vóórt-gesleept, méé-gesleept worden, en tegelijk...
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ja, mijn vrouw zit weer op haar stokpaardje. Pas u op!
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Toe, toe, toe, toe, gá nu! In Godsnaam ga nu. Ik hen het zoo ziek, al die grappige flinkheid van je. Zoo ziek. (tot mevrouw Baks, nerveuser) : U zeilt zeker niet.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Maar ik kan me toch wel voorstellen, hoe heerlijk het is.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Sport is altijd heerlijk. Alle sport, geloof ik. Je voelt je lichaam leven... ook je geest... eindelijk leven... (opstaand) : Maar daar komen uw zoon en zijn nieuwen vriend aan. Het heeft voor mij geen zin dien pater Verbunt te ontmoeten. (ironisch) : Ik waardeer hem zoo wel. (tot mevrouw Baks) :
Wij praten nog wel eens. (tot mijnheer Bouts) : En wat ga jij doen?
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ook gaan, ook gaan, met patertjes...
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Nu, je zoekt je heil dan wel. – Tot ziens, mevrouw Baks.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Tot spoedig ziens, ja. (mijnheer en mevrouw Baks af)
|
136
2 d e T o o n e e l
Mevrouw Baks, Theo Baks, pater Verbunt
|
T h e o B a k s :
|
(met pater Verbunt op zijn moeder toegaand, – als in zichzelf niet luidruchtig): Zoo, daar benneme; die binnen bennen, bennen binnen. Vulgairder entrée is niet mogelijk.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ik zie in ieder geval met genoegen, dat je tenminste toonbaar bent dit keer.
|
T h e o B a k s :
|
De ontoonbaarheid heeft dan ook vandaag geen zin meer.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(verwonderd): Had je er dan iets mee voor? Vertel eens!
|
T h e o B a k s :
|
Dat kan ik niet allemaal vertellen! (tot pater Verbunt) :
Vindt u wel?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Eerlijk gezegd, ik begrijp je al evenmin als je moeder.
|
T h e o B a k s :
|
Dat valt me van u tegen! Ik had gedacht, dat u toch minstens wel een kléin beetje helderziend was.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Dan moet ik je nogmaals teleurstellen: dat ben ik heelemaal niét zelfs – God zij dank!
|
T h e o B a k s :
|
We zien zoo al helder genoeg, wilt u zeggen?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Ik denk wel eens, dat helderzienden een verre van prettig
|
137
leventje hebben. ’n Klein beetje bijziendheid mag je wel als ’n aparte genade beschouwen.
|
T h e o B a k s :
|
En de domheid als het hoogste geluk, – is ook mijn meening. – Maar gaat u zitten. En gebruikt u de thee met ons.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ja, doet u dat. Neemt u eens een klein beetje vacantie.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Erg vriendelijk van u. Dank u. (zij nemen plaats)
|
T h e o B a k s :
|
U moet ook eens ’n beetje uit die wereld van gesjochten zwervers.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Die is toch vaak niet zóó «gesjochten»...
|
T h e o B a k s :
|
Minder dan ons gearriveerde wereldje?!
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(glimlachend) : Béide werelden hebben hun uitzonderingen.
|
T h e o B a k s :
|
U kent ons en onze «Zeezicht»-kennissen nu wel. Voelt u zich in «Zeezicht» ook bij dakloozen en zwervers langs ’s Heeren wegen?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b.) : Zijn we dat allen niet ’n beetje?
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ja, ’t verschil tusschen die wereld en de onze denk ik vaak, is slechts uiterlijk.
|
138
T h e o B a k s :
|
Maar dat i. tevens essentieel! Welke noodlijdende daklooze zou niet graag oversteken met ’n goed-gesitueerde!?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Denk je? Ik ken er toch die dat heelemaal niet willen.
|
T h e o B a k s :
|
(tot zijn moeder) : De armoede verbittert. Dat bewijst al het essentieel verschil.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Of... ze maakt wijs...
|
T h e o B a k s :
|
Dat bewijst dan nogmaals het essentieel verschil.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(glimlachend) : Gelukkig heeft ook de rijkdom zijn armoede... (opziend) : Kijk, daar komen mijnheer Oswald en mijnheer Suykerbuyk aan.
|
T h e o B a k s :
|
Ja, die schijnen het best te kunnen vinden. Uitnoodigen! Ben voor uitnoodigen!
|
M e v r o u w B a k s :
|
Maar pater Verbunt vindt het misschien heelemaal niet prettig al die drukte en vreemde gezichten.
|
T h e o B a k s :
|
Wat ik prettig vind, vindt pater Verbunt ook prettig.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(nadenkend, glimlachend) : Zoo zoo. Zulke hechte vriendschap....!? (Oswald Bouts en Frits Suykerbuyk betreden de hal)
|
139
3 d e T o o n e e l:
Vorigen, Oswald Bouts, Frits Suykerbuyk
|
T h e o B a k s :
|
(zwaaiend) : Hallo, Suykerbuyk, kom je d’r bij zitten!?
|
M e v r o u w B a k s :
|
Maar in Godsnaam, Theo, misdraag je niet.
|
T h e o B a k s :
|
(spottend, tot pater Verbunt) : Wat heb ik u gezegd van mama!? (tot mevrouw Baks) : Maar ik zal me netjes gedragen, hoor.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Wat heb je wel voor kwaads van me verteld?
|
T h e o B a k s :
|
Géén kwaad. Alleen maar dat u een nette, lieve dame bent.
(tot Oswald, terwijl men elkaar begroet en plaats neemt) :
Edele heer, zit aan mijn rechterhand.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Mag ik?
|
T h e o B a k s :
|
Gerust hoor.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Dat is fijn!
|
T h e o B a k s :
|
Iets op het hart?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Niet direct zoo hard van stapel loopen, jongen!
|
T h e o B a k s :
|
Ik zwijg reeds. Het woord is aan u.
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
Ja, gedraag je nu eens netjes – als een grooté jongé!
|
140
T h e o B a k s :
|
Kalm, degelijk, dik – kortom: als een suikeren buik. Alles goed met de vrouw? Ja? Prachtig! Harmonie moet er zijn. Kost wat het kost. Al kost het onze heele geestelijke inventaris.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Dat is dan gemeenlijk een zeer laag prijsje.
|
T h e o B a k s :
|
Ze is gemeenlijk zelfs een gratis toegiftje: je bent ervoor geboren, of je bent er niet voor geboren. Nietwaar, Suykerbuykje? Schal eens! – Wat vindt u, pater?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(lachend) : Hier zal de harmonie in ieder geval géén gratis toegiftje zijn.
|
T h e o B a k s :
|
Daarom is ze hier dan ook uitgesloten.
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
O, maar ik ben heelemaal niet van plan...
|
T h e o B a k s :
|
Oswald, hoor! hij heeft plannen, éigen plannen. Geloof jij dat? (tot Suykerbuyk) : Kom, gedraag je nu eens als een grooté jongé: op éigen beenen staan! (tot Oswald) : Of heeft hij geen eigen beenen?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Eigen beenen heeft een mensch altijd.
|
T h e o B a k s :
|
Inderdaad, zelfs als hij kunstbeenen heeft. Wat denk je:
heeft Suykerbuykje kunstbeenen?
|
M e v r o u w B a k s :
|
Theo toch. Schaam je!
|
141
T h e o B a k s :
|
Ik schaam me reeds doorloopend. – Ik hol te veel vooruit. Ben te ijverig als strijdmakker. – Ja, en dat terwijl de makker me niet eens noodig heeft, als het erop aankomt.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(hoofdschuddend) : ’t Is me ’n woelwater, pater. Hebt u zeker ook wel gemerkt.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
En dicht bij den bodem veroorzaakt beweging wel eens eenige troebelheid.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Dan zijn we snel bij den bodem dit keer.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(glimlachend) : Alle watertjes zijn niet even diep.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Neen, en alle vischjes geen diepzeeduikers.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b.) : Dat zou ook te veel gedrang geven; ook in de diepte moet het eenzaam zijn. Als allen naar de diepte duiken, rest er voor de eigenlijke duikers weinig anders dan weer een duik te nemen naar de oppervlakte – en de diepte bóven hen.
|
O s w a l d B o u t s :
|
(met iets zalvends) : Haalt u in een dergelijk geval dan niemand uit het moeras, pater? (Snuykerbuyk begint te lachen, wil iets opmerken)
|
P a t e r V e r b u n t :
|
’n Beetje fónkelen, daarboven, aan de oppervlakte! – en wat er aan gefaalde diepzeeduikertjes nog in leven is, stroomt met heele scholen tegelijk weer naar boven!
|
142
O s w a l d B o u t s :
|
Dat is niet bepaald een menschlievende visie...
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(glimlachend) : Menschenliefde impliceert niet dat wij ons bij een misverstand inlijven. Ook niet, dat wij de zaken noodeloos gecompliceerd maken.
|
T h e o B a k s :
|
(achteroverleunend in fauteuil) : Punt. Dat is dat. Afhameren! Tweede kwestie!
|
O s w a l d B o u t s :
|
Onze vriend Theo maakt het ons wqel eenigszins moeilijk. Ik vond hett juist zoo aangenaam van deze ontmoeting nu een ongezochte gelegenheid te hebben gevonden om eens rustig over een en ander met u van gedachten te wisselen, en over enkele kwesties ook eens uw meening te hooren. Maar onze vriend Theo drijft het gesprek in een richting...
|
M e v r o u w B a k s :
|
(tot Theo) : Ja, Theo, ik vind ook wel, dat je...
|
T h e o B a k s :
|
Ik zei het reeds, ik ben te ijverig...
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
Akte van berouw!! (als niemand lacht, kijkt Suykerbuyk eenigszins pijnlijk en onzeker om zich heen)
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(tot Oswald) : O, laat u zich niet weerhouden. Als mijn meening u interesseert... Overigens: ik heb niet zooveel meeningen. Het leven kan met heel weinig theorie volstaan, vind ik. Het Evangelie is maar kort, en de theorie erin is nóg korter.
|
143
O s w a l d B o u t s :
|
Ik had u juist eens over dat evangelie willen spreken. Waarschijnlijk een onverwerkt complex van mijn moeders kant die belangstelling van me, maar dat doet er nu niet toe. – Mag ik dan...? Ik hoor, u ijvert zoo voor de stakkers van een woonwagenkamp hier in de buurt. Het zijn stakkers en ze moeten geholpen worden, maar ik kan me toch levendig voorstellen dat er een grondig verzet ontstaat tegen dat evangelische gemedelij.
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
De manier waarop ze vaak beoefend wordt...
|
O s w a l d B o u t s :
|
(tot Suykerbuyk) : Ik bedoel toch iets anders. (tot pater
Verbunt) : Men moet geen ellende lenigen, maar strijden
– en strijdbaar maken – om aan de ellende een éinde te maken en ’t onrecht te niet te doen. Aalmoezen vernederen, dat zult u toch met me eens zijn, ze kweeken knechten; met aalmoezen continueer je het onrecht, dék je het, val je de stakkers a.h.w. in den rug aan!
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Rechtsherstel, zoo als u bedoelt, is een taak van den Staat; de Kerk ontfermt zich over hen, die Christus bedoelde, toen Hij zei: armen zult gij altijd bij u hebben; zij ontfermt zich over de uitgestootenen en verongelukten waaraan geen tijd en geen orde ontkomt; over hen dus, over wie niémand zich ontfermt. En tenslotte: een priester heeft geen sociale roeping, maar een priesterlijke – allereerst op godsdienstig gebied.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Blijft dat geen vernisje in zoo’n kamp?
|
144
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
Werkelijk heel goed!
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Inderdaad, het zaad is schamel, en van dat schamele zaad verwaait nog nagenoeg alles.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Sociaal staat u dus met ledige handen, en godsdienstig al bijna evenzeer?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
In het godsdienstige is de genade van den H. Geest, en op het gebied der sociale rechtvaardigheid is de Staat de schepper. Tusschen deze beide scheppende machten staan wij in, – inderdaad, als de minst beteekenende dienaren der menschheid.
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
En toch speelt de Kerk de eerste viool op aarde, – hoe rijmt zich dat. Zij wil de éérste zijn, terwijl zij niéts opbouwt.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Zij heerscht over de menschen door niets op te bouwen in den mensch, en vooral: door niets in hem óp te richten. Zij heerscht over hem door hem klein te houden, onderworpen, bevreesd – zoowel voor zichzelf, als voor de wereld en voor het hiernamaals. (met middelvinger vingers van andere hand aftellend) : Zielen knechten, gewetens knechten, het verstand knechten, den wil knechten. Niets en niemand verlóssen – tenzij door het kruis, d.w.z. door den mensch te dwingen zijn vernedering te aanvaarden en hem te leeren dat hem een beter leven in het hiernamaals wacht... als hij maar duldt en zwijgt. Elken lévenswil en elken levenstróts vernielen. Nietwaar!? – Ja, inderdaad, die «mystiek» van dulden en bukken verafschuw ik. Niet
|
145
met mijn laagste, maar met mijn beste hartstochten. Het is de mystiek van werkelijk ónverlosten. Is Christus zoo geweest? Ik meen van niet.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(ernstig, zacht) : Ik deel uw meening, zoo was Hij niet.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Zijn volgelingen – het grootste gros althans en voorzoover zij hun geloof nog ernstig nemen – zijn kleine, geknauwde, gedesillusioneerde duldertjes – of moeten in ieder geval daarheen op wég zijn; duldertjes, die door hun krampachtig geloof aan een beter leven na dit leven een drukkende wereld, een wereld waarmede zij geen raad weten, van zich af wentelen en aldus verdragen kunnen. En er wordt op die manier héél wat verdragen.
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
(tot pater Verbunt) : U zult zeggen, dat bewijst juist de goddelijke kracht, die er van dat geloof uit gaat!
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b.) : Neen, dat zeg ik toch niét.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Juist dat alles-beheerschend geloof aan een beter leven na dit leven bewijst, dat de christen zich voor dit leven niet verlost gevoelt, dat hij hier en nu niets bezit. Hij duldt. Hij verdraagt. Hij vertrouwt. Hij hoopt. Zalig zij die onrecht lijden, etc. etc. U kent ze, die «zaligheden». Dat heet dan een nieuwe, een ge-o-pen-baar-de leer. Alsof er vóór Christus geen héidenen waren die het kruis des levens stilzwijgend wisten te aanvaarden en die den dood als een binnengaan tot een heter hiernamaals zagen. Maar terwijl de christenen voor elke bittere werkelijkheid der aarde in
|
146
hun schulp kruipen, stonden die oude heidenen er kalm en stil midden in. Ze vonden het beneden hun menschelijke waardigheid over dat leven te janken en het niet zélf te dragen. Het dulden en aanvaarden is geen nieuwe leer geweest, het is een terugkeer geweest naar een oude wereld, maar dan met een afzien van ons laatste restje menschelijke waardigheid d.i. van ons laatste restje menschelijke verlossing: het rustig vertrouwen in de eigen menschelijke kracht. – Verlost door het kruis, – ik geloof dat dat juist de formule is van een ónverloste wereld, van een wereld die bekent, dat alle «genaden» gefááld hebben en niéts de wereld verbeteren kan. Het is de formule van een ontgoochelde Kerk en van een ontgoochelde wereld.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Maar u gelooft toch, dat het christendom voor vele menschen een werkelijke tróóst is geweest, dat het hun kracht heeft gegeven...
|
O s w a l d B o u t s :
|
Inderdaad. Daarom zou ik bijna kunnen zeggen, predik het dus, – maar predik het den zwakken, den bevreesden, den wankelmoedigen. Doch dit zou toch slechts een zeker cynisme in mij zeggen. – Ja, en soms denk ik, dat het christendom voor een goed deel ook cynisme is, of wérd; het cynisme van een heerscherskaste in toog of pij die weliswaar zelf in geen verlossing meer gelooft, maar voor welke die leer een bruikbaar wapen is om de menigte eronder te houden, muiterij te voorkomen, opstandige impulzen te verkrachten, en zoo ook elk menschelijk zelf-vertrouwen. Het wapen van Borgia’tjes – maar die reeds lang zonder allure werden. Die trieste blijmoedigheid, waarmede men in de riolen blijft hokken, met gesloten oogen, bang om de werkelijkheid, die ons omringt, zelfs maar te zién, (iets
|
147
heftiger) : waarmede men in de riolen hokt en tegelijk meent, wérkelijk meent, de wereld in alles aan te durven en de baas te zijn, – men kan er werkelijk niets anders bij denken dan: « zie den ménsch », ecce homo, en men voelt hoe elk menschelijk zelfbesef en zelfrespect tot den grond toe vernietigd werd.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(zwak) : Wat eischt ù dan van het menschelijk zelfrespect...?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Als de wereld werkelijk een tranendal is, waar de goeden het nooit winnen, en als ik zelf een soort tranendal ben, waar het goede het eveneens nooit wint, tenzij op een manier die werkelijk het aankijken niet waard is, goed, ik aanvaard het. Waarom niét? Ik voel me er geenszins door geknauwd. Ik kan het wel een kort leventje lang zoo uitzingen. Kan ik dat niét, – nu, dan schijnt het mij toch nog altijd beter, voornamer, onbevreesd en opgericht te grónde te gaan dan als een beangste slaaf het éinde te halen. Nóg beter schijnt mij het adieu aan alle pathetiek in deze materie.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(a.b.) : U bent misschien sterk, maar de meeste menschen... zouden die niet werkelijk heel zwak zijn?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Inderdaad, de zwakken vinden heul in dat geloof aan het kruis. Het helpt hen door velerlei misère heen. Maar laten wij het dan zien als een geloof voor alles wat zwak, ziek, slap en bang is, voor lieden die nooit ménsch konden worden, die zelfs bevréésd zijn het te moeten worden. Omdat men niet eenvoudig mensch durft zijn, daarom wordt men gelóóvige; en omdat men aan geen aarde durft behooren,
|
148
daarom kruipt men weg in het hiernamaals. Nu, dat moet men dan maar doen. En dan ook maar veel aan liefdadigheid doen; dan beseffen de begenadigden eens te meer hoe slecht de wereld wel is, en hoe goed men eraan doet maar niets van die wereld te verwachten.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(gebaart in de richting van pater Verbunt: het woord is aan u, doch houdt gebaar halverwegen in)
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
Ik moet zeggen: hiermede zijn ook mijn grieven, goeddeels, onder woorden gebracht, – geformuleerd!
|
T h e o B a k s :
|
Pijnlijk. Niet, Oswald? (tot Suykerbuyk) : Dan wordt het tijd dat ik me van die grieven distancieer. Maar ik zou mijn mond houden. Dat de heeren me excuseeren.
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
Onze vriend Theo brengt weer een onaangenaam persoonlijk accent in de discussie. Dat is jammer. (tot pater Verbunt) : Maar zegt u eens, wat is ùw oordeel over hetgeen mijn vriend hier zoojuist naar voren heeft gebracht.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b.) : Gelijk géven is voor velen niet aangenaam; maar gelijk krijgen, in dit geval, en dan van een priester, is misschien nog minder aangenaam.
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
Wilt u zeggen, dat u het met Oswald ééns bent?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b) : Ik wil zeggen, dat die psychologie van het christendom maar al te zeer met de werkelijkheid van thans over-
|
149
eenstemt. Deze voltrekt zich inderdaad in, of om en nabij (dat maakt niet veel verschil), dié motievenwereld. Ik zie het dan ook geenszins als de goddelijke kracht van ons geloof, dat men de kracht vindt deze wereld te verdragen, nog minder, dat men ze op die wijze leert verdragen. Christus kwam niet leeren de wereld te verdragen. Hij kwam voor een heel andere orde van leven strijden dan het verdragen van de wereld. En voor dién strijd – een strijd tot den dood – schonk Hij kracht (maar wie strijdt er nog voor Christus en lijdt dáárom aan de wereld?). Niet de Bergrede is de essentie van het christendom; zij is slechts een zaligspreken, o.a. van hen die om het Rijk Góds vervolging lijden. De essentie ligt elders in het Evangelie. In een ándere waarheid. Een waarheid welke inderdaad geopenbaard werd toen. Die waarheid werd uitgesproken in Christus’ afscheidswoorden tijdens het Heilig Avondmaal en in het Hoogepriesterlijk gebed. Toen zijn er woorden gesproken, die voordien nooit gesproken waren en die ook sedertdien niet meer gesproken zijn, en die daarom inderdaad een goddelijke openbáring zijn.
|
O s w a l d B o u t s :
|
En... welke zijn die woorden, – meent u?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Zij handelden over zoo iets heel anders dan berusting. En wat daarin aan berusting voorkomt, heeft met onze angst voor de realiteiten des levens niets uitstaande.
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
(als pater Verbunt blijft zwijgen) : Maar wij kregen nog geen antwoord op Oswalds vraag. Welke zijn die woorden?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(aarzelend, met terughouding) : Op dat zij één zijn... d.w.z.
|
150
één zijn gelijk Wij... Bewaar hen, die Gij Mij gegeven hebt... Het zijn al de woorden, ál de woorden van dien avond. En déze, en niet die van de Bergrede, openbaren het Rijk Gods.
|
O s w a l d B o u t s :
|
...Hm, – uiteraard staan die woorden mij niet zoo helder voor den geest, maar dat doet in dit verband, meen ik, minder ter zake. Zegt u mij liever: moet ik uit uw woorden concludeeren, dat ook u het huidige christendom afwijst?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Zeer veel daarin is tot den grond toe verwrongen, en heeft met het eigenlijke christendom niets meer uitstaande.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Maar sprak u niet van strijden – om Christus’ wil? Moet ú dan niet tegen dat christendom strijden?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b.) : Inderdaad...
|
O s w a l d B o u t s :
|
En inplaats daarvan beoefent u... woonwagenkampliefdadigheid... Het gesprokene samenvattend, zou ik dus als volgt moeten concludeeren – of vergis ik mij daarin? (met middelvinger vingers van andere hand aftellend) : Het bovennatuurlijk leven is het werk van den heiligen geest. Niet het uwe. Het natuurlijke leven is de taak van den Staat. Niet de uwe. Maar de strijd tegen een door en door verleugende religie blijkt ook niet de uwe en wordt vervangen door woonwagenkampliefdadigheid. – Glipt u op die manier niet tusschen elke werkelijkheid, en elke verantwoordelijkheid, door?
|
151
P a t e r V e r b u n t :
|
(stil) : Misschien had dit woonwagenkamp een dergelijken strijd tot voorspel...
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
En ruilde u – teleurgesteld?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b.) : Misschien werd ik er toe gedwóngen...
|
O s w a l d B o u t s :
|
Door... uw oversten, bedoelt u?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Zou dat niet mogelijk zijn...?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Maar een dergelijke houding van uw oversten moest m.i. voor u niet het éinde, maar eerst goed het begin van uw strijd zijn. Was dat voor Christus ook niet zoo?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b.) : Ja, voor Christus was dit inderdaad zoo.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Maar als u alles zóó ziet, moet u Christus dan ook dáárin niet navolgen?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b.): Christus begón er niet mede. Hij éindigde ermede, tenslótte, toen al zijn woorden en daden hadden gefaald. En dan... niet allen die Christus volgen hebben de roeping tot deze uiterste consequentie....
|
O s w a l d B o u t s :
|
U aarzelt dus als het ware nog, én wat betreft...
|
152
T h e o B a k s :
|
Hángen, hangen, boven op een menschenleven hangen! En vooral het menschelijk zelfrespect niet vergeten! Maar vertel me eens, Oswald, je bent zoo tégen de liefdadigheid en vóór een strijd voor recht. Waarom houd jij je dan zoo buiten dien strijd?
|
O s w a l d B o u t s :
|
O, ik ben heelemaal niet, wat men noemt, een sociaal mensch!
|
T h e o B a k s :
|
En dus van elke verdere verplichting ontslagen!?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Het kan bij een kantoorbediende toch een heel normaal iets zijn, dat hij zich niet in den socialen strijd stort? Hij heeft dan een ándere «roeping», nl. exclusief kantoorbediende te zijn. Nu, ik heb ook een andere opdracht.
|
T h e o B a k s :
|
En die is...?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Niet zoo hángé! Maar ik wil je mijn geheim toch wel verklappen; ik weet werkelijk niet welke mijn opdracht is.
|
T h e o B a k s :
|
Ach.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Ik ben op zoek naar een opdracht, zoo ongeveer als pater Verbunt nú, doch ik heb alleen niet de illusie er een te vinden. – Misschien eindig ik nog eens als kleermaker! En dan onder het oorspronkelijke motto: kleeren maken den man. Jasjes voor intelligente menschen, jasjes voor vrome, jasjes voor mystieke, jasjes voor sociale, jasjes voor hulpbehoevende, en jasjes voor hulpverstrekkende luiden.
|
153
ieder zoo zijn, passend, jasje (met vergulde knoopen). Ideaal lijkt me dat.
|
T h e o B a k s :
|
Hiermede heb je dan toch eindelijk gezegd wat je te zeggen had. Of niet? Komt er nog meer?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Misschien. Maar dat komt dan later wel. We hebben geen haast.
|
T h e o B a k s :
|
Hoe zullen we dit romannetje van je dan noemen? «De jalousie van den broeder»?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Heel aardig, – snedig! Maar er loopen in dit badplaatscourantje twéé feuilletons. Ook een van jou. Zullen we de jouwe «Tusschen huwelijk en altaar» doopen?
|
T h e o B a k s :
|
(tot Suykerbuyk) : Er loopt nog een derde zelfs: «De blanke en luide Bazuin»!
|
O s w a l d B o u t s :
|
Ik heb overigens nog andere titels voor de jouwe: «Siegfried doodt den Draak», «De fiere Schildknaap», «De kleine Korporaal». Deze laatste tenminste ’t voordeel, dat hij niet direct zulke gróóte verwachtingen wekt...
|
T h e o B a k s :
|
Zullen we de zitting maar opheffen? Het zelfrespect – het menschelijke! – is al opgeheven.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Niet het minste bezwaar. Dan gaan Suykerbuyk en ik wat frissche lucht happen.
|
154
T h e o B a k s :
|
Happen. Háppen. (imiteert spottend het luchthappen van vischjes)
|
O s w a l d B o u t s :
|
Ik zal probeeren wat voor je te bewaren.
|
T h e o B a k s :
|
Niet doen, niet doen, smaken verschillen zoo. Maar de bedoeling wordt geapprecieerd.
|
O s w a l d B o u t s :
|
(opstaand, tot pater Verbunt) : U hebt het gezien: onze vriend Theo spitst de discussie niet bepaald vriendelijk toe. Maar ik ben toch blij, dat ik u gesproken heb. Tenslotte constateert men toch altijd weer, – dat alles klopt...
|
F r i t s S u y k e r b u y k :
|
(schallend) : Wat? Hahaha, hij is goed!
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(oprecht geamuseerd) : Werkelijk niet onverdienstelijk.
|
T h e o B a k s :
|
Leeftijd niet in aanmerking genomen! (tot passeerenden gérant) : Hé, vadertje, heb je al aan mijn fauteuiltjes gedacht? Heb nog ’n ander idee: Hékken voor de hokken! Maar daarover een anderen keer. (Oswald en Suykerbuyk, na afscheid genomen te hebben, af) Zoo. (tot pater Verbunt, met duim over schouder Oswald achterna wijzend) : Een de-mo-nisch talent niette?
4 d e T o o n e e l
Mevrouw Baks, Theo Baks, pater Verbunt
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Niet spotten.
|
155
T h e o B a k s :
|
Misschien weer de «schildknaap» in me.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(tot pater Verbunt, hoofdschuddend) : Die jeugd, die jeugd.
Eenige zelfbeheersching, schijnt ze niet meer te kennen. – Gaat u nog even met mij mee, naar het terras?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Heel graag. (tot Theo) : Tot straks dan.
5 d e T o o n e e l
Theo
|
T h e o B a k s :
|
(loopt even peinzend rond, laat zich in een fauteuil vallen, neuriet afwezig, op wijs van do-mi-sol-do, do-sol-mi-do) :
Ta... ta... ta... ta; ta... ta... ta... ta... (met hand langs voorhoofd strijkend, glimlachend) : «De Meine korporaal», heel goed, heel goed. (Elly Nooijens en Paula Bouts komen hal binnen; beiden in strandtoilet)
6 d e T o o n e e l :
Theo Baks, Elly Nooijens, Paula Bouts
(opverend) : Ach... (tot Paula, plagend, met quasi-ingehouden stem) : Wat een hoed, wat een hoéd, wat een hoed! – was de bewondering niet algemeen? Stond men niet paf?
|
P a u l a B o u t s :
|
(schertsend) : Dat kan me immers niets schelen, – dat begrijp je toch wel!? Het kan me toch alleen maar interesseeren of jij hem mooi vindt.
|
156
T h e o B a k s :
|
O, maar ik vind hem bepaald leelijk.
|
P a u l a B o u t s :
|
Bah, bah, bah! (wil doorloopen)
|
T h e o B a k s :
|
(haar tegenhoudend) : Toe, ben je dwaas. – Als ik jou mooi vind, moet ik al het andere toch wel leelijk vinden, – «dat begrijp je toch wel!?» Toe, vertel me liever eens:
was het prettig aan het strand? – Niet, hé?
|
P a u l a B o u t s :
|
Toch wel.
|
T h e o B a k s :
|
Dat vind ik niet aardig.
|
P a u l a B o u t s :
|
(spottend) : O, dat is vreeselijk!
|
T h e o B a k s :
|
Heusch, dat vind ik heelemaal niet aardig.
|
P a u l a B o u t s :
|
(a.b.) : En waarom wel niet?
|
T h e o B a k s :
|
Ik vond het hier ook niet prettig.
E l l y N o o i j e n s :
|
Maar dat is toch geen reden voor Paula om het op het strand niét prettig te vinden.
|
T h e o B a k s :
|
Ben je het daar mee eens, Paula?
E l l y N o o i j e n s :
|
Dan had jij ook naar het strand moeten komen.
| | |
157
T h e o B a k s :
|
Ben je het daarmee eens, Paula?
|
P a u l a B o u t s :
|
Trouwens, hoe zou ik hebben kunnen weten, dat jij het hier niét naar je zin had? Wordt er verondersteld, dat ik zooiets kan ruiken?
|
T h e o B a k s :
|
Een heel klein beetje...
|
P a u l a B o u t s :
|
Maar dat zou toch voor mij geen reden hoeven te zijn, om elders géén pleizier te hebben!?
|
T h e o B a k s :
|
Toch wel, toch wel.
|
P a u l a B o u t s :
|
Waarom?
|
T h e o B a k s :
|
Daarom, Paula.
|
P a u l a B o u t s :
|
Ach...!
|
T h e o B a k s :
|
Begrijp je me dan niet?
|
P a u l a B o u t s :
|
Hoe zou ik?
|
T h e o B a k s :
|
Je stelt me bitter te leur, Paula
|
P a u l a B o u t s :
|
Vreeselijk, vreeselijk. – Maar mag ik me nu gaan verkleeden?
|
T h e o B a k s :
|
Natuurlijk mag je dat. (als Paula zich verwijdert) : Paula!?
|
158
P a u l a B o u t s :
|
(zich omkeerend) : Ja?
|
T h e o B a k s :
|
Fluit nog eens? (Paula af)
7 d e T o o n e e l
Theo Baks, Elly Nooijens
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Hé, waarom plaag je haar toch zoo?
|
T h e o B a k s :
|
Was sich liebt...!
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Dat lijkt me dan toch wel een geváárlijk spelletje.
|
T h e o B a k s :
|
Ze weet het wel...
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Wat weet ze wel?
|
T h e o B a k s :
|
Ach... niets... zoomaar...
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Méén je, dat je van haar houdt?
|
T h e o B a k s :
|
Ik heb nog niet eens een betrekking.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
(spottend) : Ach, is het dat?
|
T h e o B a k s :
|
Een meisje moet je toch kunnen verschalken!
|
159
E l l y N o o i j e n s :
|
Verklaar je eens?
|
T h e o B a k s :
|
Je moet kunnen zeggen, voor je met zoo iets begint: kijk eens, liefste, dit heb ik je allemaal te bieden, dit eetkamerameublement, dit salonstel, dit wagentje, dit villa’tje, en zoo voort, en zoo voort, en zoo voort, zóó, dat er zoo min mogelijk nadruk op je zelf valt en ze je als het ware bij den inboedel toeneemt.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Is een vrouw naar jouw meening alleen maar te koopen,?
|
T h e o B a k s :
|
Zei ik dat?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Ik dacht dat je het bedoelde.
|
T h e o B a k s :
|
Je moet niet denken.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Vriendelijk van je. Maar ontsluier dan je bedoeling.
|
T h e o B a k s :
|
Ik bedoelde: een vrouw moet zoo min mogelijk erg in je hebben.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Lijkt je dat het toppunt van zaligheid voor een vrouw?
|
T h e o B a k s :
|
Ze moet je eigenlijk plotseling tusschen haar inboedel ontdekken. Zoo van: hé, jij hier? gut, wat doe jij leuk tusschen mijn spulletjes.
|
160
E l l y N o o i j e n s :
|
Lijd je aan ’n soort minderwaardigheidscomplex?
|
T h e o B a k s :
|
’n Minderwaardigheidscomplex? Als ik als haar klein vergeten tooverprinsje tusschen haar spulletjes zou willen opduiken?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
(glimlachend) : En moet ze dan een klein beetje verdriet krijgen omdat ze dat tooverprinsje zoo lang vergeten en verwaarloosd heeft?
|
T h e o B a k s :
|
Ja, psycholoogje. En ook kon het wel eens zijn...
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Nu...?
|
T h e o B a k s :
|
Dat je jezelf zooveel mogelijk op den achtergrond zou willen houden, zou willen verbergen, verborgen houden, omdat...
|
E l l y N o o i j e n s :
|
(als Theo zwijgt) : Dus tóch een minderwaardigheidscomplex?
|
T h e o B a k s :
|
Kun je je niet voorstellen, dat een vrouw zóó goed, zóó lief, zóó verheven is, dat je maar liefst stilletjes zou willen verdwijnen, – in een hoekje dan bij haar in de búúrt!?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Hé, waarom doe je toch altijd zoo dwaas?
|
T h e o B a k s :
|
(half schertsend) : Omdat ik zoo bang ben van den ernst.
|
161
De ernst is zóó ernstig, Elly. Waar wachten wij op. Op de groote kladderadatsch? Op de groote stilte? Op onze kleine bruikbaarheid? Op de hekken voor al die hokken met beesten en beestenjongen. Het zeewater is zoo zilt, Elly, het voedt geen planten als ik; het werkt op mijn lachspieren. Hoe kun je praten over liefde.
G o r d ij n
|
162
DERDE BEDRIJF
Slaapkamer van den heer en mevrouw Bouts; op achtergrond breed raam met neergelaten kleurig markies in de zon. Middag; een week ongeveer is verstreken.
1 s t e T o o n e e l
Mijnheer Bouts, mevrouw Bouts, Paula Bouts
|
M e v r o u w B o u t s :
|
(tot Paula) : Je gaat dus óók vertrekken voor den tijd dat ik in Friesland ben?
|
P a u l a B o u t s :
|
Vader gaat toch ook voor die dagen weer terug naar zijn werk.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Maar Oswald blijft.
|
P a u l a B o u t s :
|
Ja... Oswald blijft... Denkt u, omdat hij het gezelschap van dien Frits Suykerbuyk zoo op prijs stelt?!
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
O, die meneer Suykerbuyk lijkt me anders een héél fideele kerel.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
(tot Paula) : Ja, Oswald is vaak niet aardig. Let er maar niet op. Hij heeft het niet gemakkelijk. Bemoeit zich met
|
163
alles en iedereen om niet met zichzelf bezig te moeten zijn.
|
P a u l a B o u t s :
|
(zacht) : O ja, dat begrijp ik wel.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Misschien is het voor alles wel beter, dat je er eens tusschen uit bent. Afstand kan nooit kwaad. Dan zie je waar de dingen tegen bestand zijn.. – Och, en tenslotte moet je zelf weten wat je met je vrijen tijd doet. Je bent oud en wijs genoeg. Wat denk je te gaan doen?
|
P a u l a B o u t s :
|
...Enkele musea bezichtigen, had ik gedacht. Daar komt anders zoo zelden iets van.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
...Musea bezichtigen... Dat is zooiets als vergeten, dat je ook zélf een leven bezit. Musea...! Maar doe zooals je zelf wilt; ik wil je mijn smaak niet opdringen.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Dus dan zal «Zeezicht» ons over een dag of tien weer vereenigd zien?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Ja... zeg dat wel...: wéér... veréénigd...
|
P a u l a B o u t s :
|
Hebben we nog iets te bespreken, mama?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Neen, op het oogenblik niet.
|
P a u l a B o u t s :
|
Dan ga ik nog wat naar zee.
|
164
M e v r o u w B o u t s :
|
Goed, goed, ga maar. (Paula af)
2 d e T o o n e e l :
Mijnheer Bouts, mevrouw Bouts.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Stilletjes is die Paula de laatste dagen.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
(afwezig een brief opnemend): Dan kun je nog iets van je dochter leeren.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Dat kunnen we misschien wel allebei dan: jij van haar zachtmoedigheid.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Die «léért» een mensch alleen vergéten. Stil maar. Het leven moet voor haar nog beginnen. (er wordt geklopt)
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ja?
3 d e T o o n e e l :
Vorigen, knecht.
|
K n e c h t :
|
(binnenkomend met koffer) : Hebt u om uw koffer gevraagd?
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ach ja, mijn vrouw. Goed, zet maar neer. Hier laten neerzetten, Vera?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Zet maar ergens neer zoolang. (legt brief op tafel terug)
|
165
K n e c h t :
|
Nog iets van uw dienst?
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Vera...? (tot knecht) : Het is in orde zoo. Dank je
|
K n e c h t :
|
Tot uw dienst. (af)
4 d e T o o n e e l :
Mijnheer Bouts, mevrouw Bouts
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
(na stilte) : Vera... Waarom haat je me zoo? (als zij zwijgt) : Als je mij werkelijk haat, waarom heb je dan niet reeds lang consequenties aan die gevoelens verbonden?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Deed ik dat niet?
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ik bedoel, je had toch kunnen weggaan van me... Ik dwing je toch niet.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Blijven of weggaan... zou het veel verschil maken... En misschien wil ik dit juist wel meemaken... Als je dat beetje belangstelling nog «willen» kunt noemen...
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Wàt... meemaken?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Dit: jou, Oswald, Paula... Het èinde van dit alles... Maar dergelijke histories hébben niet eens ’n einde... zélfs geen éinde... Alles herstelt zich... En hoe!... Misschien ben ik
|
166
alleen maar bang. – Bang voor een bestaan waarin me... Och, laten we erover zwijgen.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
(aarzelend) : Wil je mijn vraag niet beantwoorden? Waarom haat je me zoo, Vera.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Ja, het is onbegrijpelijk!
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Onbegrijpelijk, onbegrijpelijk... (na stilte, somber) : We hadden elkaar misschien nooit moeten ontmoeten.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
O, wat mij betreft, ik ben blij dat ik weet wat ik nu weet. Het is tenminste iets, te weten, dat men niet in leugens verstrikt is gebleven, dat je je althans van énkeler bevrijd hebt. Maar laat me met rust nu. Ik wil mijn bagage gereed maken.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Ik hoop dat de meren je rust geven.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Ja, rúst,. rúst, dat is alles wat jij van het leven vraagt.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Haat je me daarom?
|
M e v r o u w B o u t s :
|
(onstuimiger) : Maar wat een vrouw van een man verwacht (zich beheerschend, vermoeid), dat heb je nooit geweten.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Heb ik... nooit...?
|
167
M e v r o u w B o u t s :
|
Je bent als een vernield mannetje het huwelijk ingegaan, en als een vernield mannetje...
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
(met poging tot schertsen) : Heb ik niet mijn plicht gedaan? Heb je Oswald en Paula niet om... om...
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Ja, het was een plicht...
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
En een vreugde...
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Het was me een waar genoegen, moet je zeggen. Bah, bah.
– Och, weet je, eigenlijk kan ik het je nog niet eens kwalijk nemen. Je bent een brave burgerman geworden, – luidruchtiger en zelfverzekerder naarmate je kopschuwer bent gemaakt voor alles wat leven is. Je hebt nooit iets van het leven geëischt. Daarvoor hebben ze het te lang en te vroeg in je gekleineerd, besmeurd en verdacht gemaakt. Je denkt dat je van je religie af bent, maar je bent er nog met huid en haar het product van. Neen, ik kan je niet eens iets kwalijk nemen. Hoe zou jij hebben moeten weten... (zwijgt)
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Heb je me niet vaak teruggestooten? Jij speelde de vrouw, de vrouw die wacht en verlangt en verliefd is, – en als ik dan kwam, dan vernéderde je me met een verveeld afweren. Weet je dat niet meer? Maar een man vergeet dat niet.
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Ja, dan was ik al die leugens zoo moe. Mijn leugens. Jouw leugens. Den leugen van dat armtierige schijn-geluk dat
|
168
even geboren werd. En het hatelijkste: het besef, dat het natuurlijke leven zoo tot den grond toe vernield werd, dat het alleen aan léugens kan opflakkeren.
|
M i j n h e e r B o u t s :
|
Maar waarom ontlaadt zich die haat nu, na zooveel jaren. Als...
|
M e v r o u w B o u t s :
|
Begrijp je dat niet? Neen, begrijp je dat niet? Omdat mijn leven, dat ééne onherhaalbare leven, nu voorbij is! Voorbij...
5 d e T o o n e e l :
Kamer van Elly Nooijens; op achtergrond open balcondeuren; door ijzerwerk van balcon uitzicht op zon-overgoten duinlandschap; van tijd tot tijd hoort men het fluiten en roepen van duinvogels; dezelfde middag als vorig tooneel. Elly leunt in open balcondeur, in gedachten verzonken; haar gezicht heeft een smartelijke uitdrukking. Zij komt tot zichzelf als er geklopt wordt.
Elly Nooijens, (even later) mevrouw Baks
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Ja...? (als mevrouw Baks deur opent, verheugd en tegelijk verwonderd) : Ach, mevrouw Baks?!
|
M e v r o u w B a k s :
|
Mag ik even binnenkomen?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Natuurlijk! Graag! Komt u mij eens opzoeken? Dát is aardig van u.
|
169
M e v r o u w B a k s :
|
Ja, ik hoor dat je plan hebt te vertrekken.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Die plannen bestaan inderdaad, maar kom, gaat u zitten. Het is hier zoo heerlijk bij het raam.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(plaatsnemend) : Dank je, dank je. Gaat het je niet aan het hart deze mooie kamer te verlaten?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Dat wel...
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ik kan het me voorstellen... Heb je hier prettig kunnen werken?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
O ja, maar het wordt nu toch tijd dat ik mijn zaakjes eens inpak en érnstig aan het werk ga.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ik benijd je vaak... Als ik mijn leven nog eens kon overdoen... Twintig, vijfentwintig jaar geleden was ik net als jij, – zorg ervoor dat je over twintig, vijfentwintig jaar niet net zoo geëindigd bent als ik.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Het ware te wenschen, dat ik dan een even goede, lieve vrouw ben als u nu.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ja, een lieve dame, zoo noemt Theo mij ook altijd, en hij denkt: daarmee is dan ook alles gezegd. En daar ís ook alles mee gezegd.
|
170
E l l y N o o i j e n s :
|
U weet wel, Theo plaagt u graag.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ja, en ik ben heelemaal niet tegen hem opgewassen... Ik geloof dat mijn gemakkelijke leventje zich nu wreekt. Heusch, ik heb het te gemakkelijk gehad. Ik had meer tegenslagen moeten hebben. Verdriet maakt een mensch rijper. Mij heeft mijn leventje erg vervlakt.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Dat moogt u toch werkelijk niet zeggen.
|
M e v r o u w B a k s :
|
(met glimlach, alsof zij wel beter weet) : Neen?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
U bent juist zoo’n uitzondering tusschen al die «lieve dames».
|
M e v r o u w B a k s :
|
Denk je dat? Maar je weet niet alles van me. – Je begint het leven met zooveel idealen, zooveel goede voornemens,
– ja, ook ik ben daarmee begonnen, – je denkt: wij zullen het toch ánders doen, maar wat blijft er van al die idealen en voornemens tenslotte over? Tenslótte? Reeds na enkele jaartjes zijn ze als een zeepbel verdwenen. – Pater Verbunt lachte er eens om toen ik daarover met hem sprak. Al die idealen, hij gaf er niet zoo heel veel om. Idealen, zei hij, vernielen een mensch maar, het ménschelijke in ons. Er is maar één ideaal: goed én gewóón zijn, maar idealen maken juist zoo bijzónder en dus niét goed, heelemaal niet goed. – Ik denk dat ik hem niet goed begrepen heb, want ik vind het een nogal vreemde opmerking.
|
171
E l l y N o o i j e n s :
|
Misschjen bedoelde hij, dat idealen onsini onze éigen oogen tot iets bijzonders maken, – en dân kan ik wel begrijpen dat hij zegt, dat ze ons niét goed maken, heelemaal niet goed. Inderdaad, die menschen met idealen hebben bijna allemaal iets hatelijks.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Vind je dat?
|
E l l y N o o i j e n s :
|
O ja, ze wéten het allemaal zoo, en ze zijn het altijd zoo! Natuurlijk, ik heb ook mijn idealen, maar één ervan is toch: zóó niet te worden.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ach, zou hij het zoo bedoeld hebben...? Ja, laat ons maar goed zijn, zei hij. Het goede leven... Het goede leven is zoo eenvoudig. Het is bijna niets ánders dan eenvoudig zijn. Maar het was toen toch net of hij zijn hoop in mij al had opgegeven.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Maar mevrouw Baks...!
|
M e v r o u w B a k s :
|
Hij zei toen ook – bij wijze van troost? – als een moeder een zoon heeft voortgebracht als uw Theo (en hij zei toen heel vleiende dingen over hem) dan kan ze in vrede haar oogen sluiten als het zoo ver is.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
(glimlachend) : Maar dat bewijst toch ook wel, dat hij u niet zoo’n hopeloos geval vindt als u veronderstelt!
|
M e v r o u w B a k s :
|
Dat maakt veel goed, zal hij bedoeld hebben. – Alsof
|
172
Theo dat goede van mij heeft! Maar pater Verbunt kent Theo’s vader niet. Anders had hij wel geweten, dat Theo al dat goede niet aan mij te danken heeft. – Neen, ik heb nooit iets voor hem kunnen zijn. Dat is een erge aanklacht tegen een moeder. Dat wijst toch wel op een groote innerlijke leegte. En dat bewijst ook, dat ik alles gefaald heb.
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Hoe kunt u het zeggen, hoe kúnt u het zeggen!?
|
M e v r o u w B a k s :
|
Neen, ik ben voor Theo nooit een steun geweest. Dat weet ik heel goed. En hoe komt dat? – Ja, hoe komt dat? – Ach, ik ben heel gelukkig getrouwd; mijn man houdt veel van mij, en ik houd veel van hem, maar al die maatschappelijke en huishoudelijke beslommeringen die een huwelijksleven meebrengt, gaan je steeds meer opeischen, ze leggen heelemaal beslag op je, en je láát ze ook beslag op je leggen, zie je, en dat maakt je innerlijk zoo leeg. Je moest je veel meer isoleeren, jezelf tegen de buitenwereld verdedigen, maar dat besef je dan niet dadelijk. Je denkt, dat het zoo wel goed is, het gaat nu eenmaal niet anders. Wie geeft je raad of waarschuwt je? Iedereen zegt juist, dat het wel goed is zoo. – En dan: onmiddellijk buiten die dagelijksche beslommeringen weet je met zooveel dingen geen raad, en je bent bang je erin te verdiepen; je begrááft je ook in je beslommeringen. Jullie jongeren zijn gelukkig zoo heel anders. Jullie zijn niet zoo goedgeloovig, jullie steunen niet meer zoo op wat «men» zegt: jullie dringen op beslissingen toe, jullie dringen erop in – tot de tanden gewapend, moest ik laatst denken, ik schrik er vaak wel van. Wij... wij zijn de vragen te veel uit den weg gegaan, te bang opgevoed misschien, met te veel wantrouwen ook... niet het minst in onszelf. En van den anderen kant
|
173
ook met te reel vage idealen... Zoo blijf je altijd aarzelen, de dingen uit den weg gaan, en tenslotte eindig je dan als «lieve dame», maar je moet er niet aan denken wat dat «lieve dame» allemaal inhoudt. Maar zie je, dáárom heb ik nooit iets voor Theo kunnen zijn. Dat ben ik gaan begrijpen, toen het te laat was. Ik ben pas gaan denken, over alles nadenken, toen Theo’s onrust mijn eigen leegheid aan het licht bracht. – Nú is hij, geloof ik, eindelijk met zichzelf tot klaarheid gekomen, en daar ben ik zoo blij om nu. Ik... ik geloof... Elly, ach, ik heb mij vaak zooveel zorgen over hem gemaakt, hij heeft het me vaak zóó moeilijk gemaakt, dat ik me als het ware aan elk strootje vastklemde... Je moet het me vergeven, als ik je wel pijn heb gedaan...
|
E l l y N o o i j e n s :
|
(beheerscht, zacht) : Mij. ..? pijn...? u...?
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ik heb mij zooveel zorg over hem gemaakt... En... ik was zoo echt blij, toen hij jou hier ontmoette... Ik dacht... jij... hij mocht je wel en jij... jij hem ook... Als ik wel eens door een woord van me verwachtingen bij je heb gewekt... vergeef het me Elly... ik was ook hierin maar een onhandige «lieve dame»...
|
E l l y N o o i j e n s :
|
(a.b.) : Ik mag Theo erg graag; ik heb een goeden vriend in hem gevonden, maar meer... iets anders... is hij toch niet voor mij geworden.
|
M e v r o u w B a k s :
|
Heusch? – Zie je, ik geloof dat hij andere plannen heeft. Dat verklaart mij ook zijn gedrag. Oswald Bouts zei het erg, erg hatelijk: «Tusschen huwelijk en altaar», noemde
|
174
hij het, maar dát is het toch in den grond van de zaak geweest... Hij áárzelde...!
|
E l l y N o o i j e n s :
|
Wat zei Oswald Bouts? Tusschen huwelijk en altáár...? (er speelt een droef glimlachje om haar lippen)
|
M e v r o u w B a k s :
|
Ja, zoo noemde hij vorige week Theo’s geschiedenis hier. Ja, hij was érg hatelijk. Maar hij had het toch bij het rechte eind. Inderdaad, tusschen die twee roepingen aarzelde hij. Hier in de wereld... neen, hier vond hij zijn bevrediging niet. Zei hij laatst zelf niet «ik wacht»? Hij had een roeping, maar hij wist niet waarvoor. Ik denk, dat hij zich wil terugtrekken uit de wereld. Vandaar die veelvuldige omgang van hem met pater Verbunt – wérkelijk een héél bijzonder man. Ik ben blij, dat hij zijn bestemming nu eindelijk gevonden heeft. Zoo is het zeker het beste voor hem. Hij is van nature te edelmoedig, te gevoelig, en het leven vervlakt zoo, – als het niet hard is...
6 d e T o o n e e l:
Buitenterras van hotel; zon; in de verte hoort men de zee ruischen; randen van parasols bewegen loom in den wind; Theo Baks uitgestrekt in ligstoel. Dezelfde middag als vorig tooneel. Oswald Bouts, in tenniscostuum, racket onder de arm, komt na enkele oogenblikken het hotel uit om zich over terras te verwijderen.
Theo Baks, Oswald Bouts
|
O s w a l d B o u t s :
|
(staan blijvend als hij Theo ziet): Ga je mee tennissen?
|
175
T h e o B a k s :
|
Neen.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Ja, heb ik van mama’tje: ook dol op sport. Tusschen haakjes: Paula zou er ook zijn.
|
T h e o B a k s :
|
Zoo.
|
O s w a l d B o u t s :
|
En Elly.
|
T h e o B a k s :
|
Zoo zoo.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Boos nog?
|
T h e o B a k s :
|
Niet geweest zelfs.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Mooi, mooi! - Iets te doen?
|
T h e o B a k s :
|
’n Spelletje tennis met mezelf uitspelen misschien.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Raad ik af. Is van geen belang.
|
T h e o B a k s :
|
Is ook van geen belang. Alleen prettig soms.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Dergelijke spelletjes loopen altijd af zooals we zelf graag willen. – Tusschen haakjes, en als broer en zoon: vind je Paula niet echt een dochter van haar vader.
|
T h e o B a k s :
|
Aárdig opgemerkt!
|
176
O s w a l d B o u t s :
|
Heb je hem nooit hooren praten? ’t Sonore ronken van een tor die een vliegmachine imiteert.
|
T h e o B a k s :
|
(zich rustig oprichtend, in zittende houding) : Waarom ben je dan zoo jaloersch?
|
O s w a l d B o u t s :
|
Blijf liggen, blijf liggen! Jaloersch... zeg je?
|
T h e o B a k s :
|
Je verdraagt de gedachte immers niet dat ik iets voor je zuster zou voelen, en dat zij die gevoelens zou beantwoorden!
|
O s w a l d B o u t s :
|
Kom kom, niet zoo romantisch. Ik zou wat in haar «gezien» hebben!? Er rest niet veel van dat «zien». Overal zie je op een goeden dag «doorheen». Kom, blijf een beetje reëel. En ondanks ons realisme opgewektheid! Het dappere pessimisme, weet je wel! Tennisspelletjes? Maar met hárde, witte ballen dan en gespierde lichamen.
|
T h e o B a k s :
|
En geen rancunes.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Och ja, wat wil je. Wat kan er voor goeds voortkomen uit zoo’n papa en mama. Papa omschreef ik reeds. Mannetje spelen. Mannetje spelen. En mama? Verstand zonder verbeelding, – en daarom revolteeren. Geen vrouw. Verstand dat maar voortjaagt, hatelijk, ironisch, gevoelloos. ’n Moeder heb ik niet aan haar gehad. Alleen een revolteerende vrouw, met een scherp, snel verstand – – in het kleine.
|
177
T h e o B a k s :
|
Dit spelletje tennis heb je érg snel in je voordeel beslist...
|
O s w a l d B o u t s :
|
Denk je dat mijn moeder anders is?
|
T h e o B a k s :
|
Je moeder én je vader...
|
O s w a l d B o u t s :
|
Aha, de toekomstige schoonzoon! – Maar genoeg. Ga je nog mee? Niet?
|
T h e o B a k s :
|
Neen.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Addio dan.
|
T h e o B a k s :
|
Addio.
|
O s w a l d B o u t s :
|
(opkijkend, om zich te verwijderen) : Ach...! Is ’t dat? Het patertje was op komst...!
|
T h e o B a k s :
|
Ik verwáchtte hem niét.
|
O s w a l d B o u t s :
|
O, geneer je anders niet.
|
T h e o B a k s :
|
Dat weet je wel: gêne is me vreemd. Hij komt overigens als geroepen.
|
O s w a l d B o u t s :
|
Dat zal hij dan gehoord hebben. Dat soort is dol op vliegenvangen. Weet precies waar ze zitten, waar en wanneer ze
|
178
welkom zijn etc. etc. Na 20 eeuwen mag je dan ook wel iéts weten. – Dus je blijft? Nogmaals dan: addio.
|
T h e o B a k s :
|
Weer een game uit! Weer in je voordeel. ’n Drive is toch anders. Ad-di-o! (Oswald, met racket wuivend, af; Theo staat op, gaat naar binnen; even later hoort men hem met de radio bezig; verschillende stations; tenslotte pianomuziek van Mozart; Theo keert terug, tuurt het terras af, glimlacht, knikt)
7 d e T o o n e e l :
Theo Baks, (enkele oogenblikken later) pater Verbunt
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(nog niet zichtbaar) : Zoo, Theo!
|
T h e o B a k s :
|
Neen, zoo’n toog, dat is toch niks. Wat ’n smaak! Wie heeft die mode eigenlijk uitgevonden?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(zichtbaar wordend) : Weet jij iets beters?
|
T h e o B a k s :
|
’n Doodgewone pij, en dan ’n beetje armeluizig, zooals uw toog, of desnoods alleen maar luizig.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Tja, maar daar schijnen toch ernstige bezwaren tegen te bestaan.
|
T h e o B a k s :
|
Dat zal wel. – Tusschen haakjes, zag u Oswald passeeren?
|
179
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Inderdaad. Maar hij scheen mij niet te zien, dat wil zeggen: hij wuifde met zijn racket in mijn richting en mompelde voor zich heen: God zij mij armen zondaar genadig. (glimlacht)
|
T h e o B a k s :
|
(lachend) : Ja, hij kan werkelijk meesleepend zijn! – Niettemin, met die discussie laatst... daarmee speelde hij gemeen spel. Het was zijn opzet i in mijn oogen te kleineeren, of juister: u in mijn bijzijn te vernéderen, u, en daardoor mij. En dat dan liefst zonder zich een oogenblik kwaad of druk te maken. Fel-geinteresseerd, maar quasi dan; en met een lachje – als iemand die de problemen wel spelend afkan. Moet er iets weggeduwd worden, welnu, dan duwen we het weg. Geen bezwaar. En van geen belang ook. Zoo als een mol die den grond omhoog drukt en er verder niet naar omziet. Maar de snelle klauwtjes diep en scherp in het zand, – en dan vooruit, hup, en er staat weer een zandhoop in het weiland. Hij weet dat ik van u houd.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
En dat je gevoelens van vriendschap me verheugen.
|
T h e o B a k s :
|
(aarzelend) : Maar als het gesprek in uw nadeel was uitgevallen... zou me dat toch niets gedaan hebben.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Ja, jij en ik, wij bezitten onze zekerheden tegen elke discussie in, niet?
|
T h e o B a k s :
|
Zoo bedoel ik het niet. – Het ráákt me... niet diéper. Het... het hart glimlacht... ook als de vriend vernederd wordt...
|
180
P a t e r V e r b u n t :
|
Het was dan ook beter geweest als je niet voortdurend zoo in de weer was geweest om zijn aanvallen al bij voorbaat te pareeren.
|
T h e o B a k s :
|
Ja ik ben voortdurend in de weer, – en toch als het ware slechts met mijn buitensten buitenkant. Ik doe álles zoo... sedert... sedert ik mij zoo gelukkig weet...
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(stiller) : Ben je zóó... gelukkig?
|
T h e o B a k s :
|
Zoo gelukkig, dat alles, hoezeer het mij zou moeten raken, toch als het ware buiten mij blijft staan, – buiten dien fonkelenden ringmuur om het hàrt. – Want het geluk is als een diamanten ringmuur: fonkelend, hard, onneembaar. Daarom kan het ook zoo stil en bijna onzichtbaar zijn.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b) : Theo, ik ben blij, dat je het geluk zoo ondergaat.
|
T h e o B a k s :
|
(na eenige aarzeling) : Ik moet het u toch zeggen nu... Ik... ik ben niet heelemaal oprecht geweest in mijn verhouding tot u.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(schertsend) : O, maar ik ben toch best content.
|
T h e o B a k s :
|
Ik ben zelfs heel ónoprecht geweest.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Hoe bedoel je dat... Theo...?
|
181
T h e o B a k s :
|
...Bij u moet ik altijd denken aan een lenteochtend, de lucht is zoo lichtblauw en het eenzaam meeuwtje erin is zóó wit. Het is alles zoo goed, zoo simpel. – Maar heb ik daarom zoo vaak uw nabijheid gezocht? Om de zuiverende stilte welke er van u uit gaat en die ik zoo liefheb? Was het om u te helpen bij uw werken onder de armen? – Mijn gelùk beproefde ik slechts. Of het bestànd zou zijn tegen die andere liefde in mij, die uw leven is. En hoewel die liefde beter is, schooner, heeft zij toch niets aan het wankelen gebracht. Mijn diepste gevoelens heeft zij niet geraakt. Ook dat, zelfs dat bleef buiten mijn diepste zelf, buiten dien ring-muur. En ik heb dat aldoor geweten ook. Ik heb aldoor geweten dàt er niets zou wankelen. Misschien was het alleen maar, dat ik het dieper beséffen, ervaren wilde, de stérkte van het geluk. Alleen maar aldoor voelen, weten, het is toch sterker: schooner dan die lenteochtend en dat eenzaam meeuwtje. Maar zoo spéélde ik... met uw verwachtingen ook.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(na stilte, peinzend, met zachte stem) : Het is goed, Theo... het is goed... Ik heb wel geloofd soms – en inderdaad ook gehoopt – dat jij mijn strijdmakker zou worden. Dat zou een groote vreugde zijn geweest, want een mensch strijdt vaak zoo alleen. – Goed, het heeft niet mogen zijn. Onze wegen hebben zich enkel maar gekruist...
|
T h e o B a k s :
|
Kunt u mij vergeven...
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(a.b.) : Ik ben oprecht blij, dat een zoo groot geluk je deel heeft mogen worden.
|
182
T h e o B a k s :
|
(na stilte) : Zoo gevoelloos maakt het geluk... Heel dat doelloos en weerloos staan van mij in deze sombere samenleving, tusschen al die in zichzelf verstrikte en gehavende levens, ook dat raakt me niet wezenlijk. Alles tusschen je beiden in weten staan, het heiligste en het bitterste, tusschen je in weten als een aanklacht, en alleen maar gelukkig zijn. Van onder tot boven onder het vuil zitten – het vuil van een zooveel heiliger leven – en alleen maar in haar oogen lezen: ik blijf alleen maar naar jou verlangen, – en gelukkig zijn. – Kan het geluk zoo wel goed zijn? Maar je weet reeds het antwoord: ook dàt is goed, ook dàt is goed. – Of vlùcht ik slechts. Vlucht ik wég in het geluk voor alles dat me bedreigt?
|
P a t e r V e r b u n t :
|
De sterke mensch heeft recht op een vlucht.
|
T h e o B a k s :
|
(glimlachend) : Hm... Dat klinkt zoo raadselachtig als: wie veel heeft zal veel gegeven worden...!
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Als de sterke mensch vlucht, vlucht hij slechts om sterker weer te keeren. Neen, jij ziet de werkelijkheid van deze wereld te helder, en te bezórgd vooral, om je voor goed van de menschen los te kunnen maken. Geloof me, Theo, menschen als jij – ze zijn spaarzaam gezaaid – hebben een harde roeping. Je hebt het geluk – dit schoone voorspel – noodig, bitter noodig. Wees maar blij. – En wees niet bevreesd, Theo. Vrees zul je trouwens weinig kennen. En àls je ze kent... zal ze toch nooit over je handelen beslissen.
|
183
T h e o B a k s :
|
(na stilte, glimlachend) : Weet u wie zij is? (als pater Verbunt hem vragend aanziet) : Het is Paula...
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(peinzend) : Ach... ach... Zoo... Paula... Toch? – Je ging toch heel wéinig met haar...
|
T h e o B a k s :
|
(lachend) : Zoo weinig, zoo weinig! En we hebben zelfs nog over niets gesproken.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
(aarzelend) : En je bent toch zeker van haar? Zij hóudt ook van jou?
|
T h e o B a k s :
|
(na stilte) : Als dat niet zoo was... (lachend) : dan lagen hier nog maar wat haren en nagels, – de rest van me was weggesmolten.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Nu, dat is gelukkig niet het geval. Maar.. waarom heb je nog niet met haar gesproken...? (na een oogenblik stilte) : Of moest ook dit zwijgen tusschen jullie beiden staan, en je geluk beproeven...?
|
T h e o B a k s :
|
(ernstig, zacht) : Het is alsof dit om elkaar heen zwerven, dit van elkaar weten en toch gescheiden zijn, heerlijker is dan de eenwording. Ik kan het niet uitspreken haast: «ik houd van je». Het is alsof ik een zoete betoovering verbreek, en we het schoonste dan reeds àchter ons hebben.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Het geluk van als-de-twee-een-zijn is wel ànders – maar niet minder-schoon.
|
184
T h e o B a k s :
|
(a.b.) : Ik heb haar vaak gadegeslagen, uit de verte, als zij in zee stond; zij is zoo schoon als zij in het water zich opricht en daar staat. Vaak dacht ik: ze staat daar alleen voor mij. En toch ben ik haar nooit genaderd... ook.... om een betoovering niet te verbreken.
|
P a t e r V e r b u n t :
|
Geloof niet, dat een betoovering verbroken wordt. Het spel der lichamen is even kuisch en helder als de onschuld voordien. Het altijd nieuwe feest der zinnen – die ook heilig zijn, geheiligd – het is schoon en goed, Theo. – Misschien bevreemdt het je, dat ik dit zeg. – Ik ben pas laat priester geworden, na den dood van mijn vrouw, met wie ik acht jaar gelukkig ben geweest. Het spel der zinnen is in de liefde, in een werkelijke liefde, zoo kuisch, dat het buiten die liefde zelfs niet gewekt wordt.
|
T h e o B a k s :
|
(met een plotselingen, snellen sprong in de richting van den rand van het terras, hand aan den mond, roepend) :
Paula! Paula! (wenkt en zwaait met arm; lachend dan) :
Loop eens wat vlugger! Toe!
8 s t e T o o n e e l :
Theo Baks, pater Verbunt, Paula Bouts
|
P a u l a B o u t s :
|
(verschijnend, met verwonderden blik van den een naar den ander kijkend) : En...?
|
T h e o B a k s :
|
Zoo, raad jij nu eens van wie ik het meeste houd!
|
185
P a u l a B o u t s :
|
(met iets verdrietigs) : Zou het me veel kunnen schelen, denk je?
|
T h e o B a k s :
|
Misschien... misschien... Toe, raad eens.
|
P a u l a B o u t s :
|
Moest ik daarvoor hier komen?
|
T h e o B a k s :
|
Niet vragen, raden!
|
P a u l a B o u t s :
|
Van... Elly.
|
T h e o B a k s :
|
Ván...?
|
P a u l a B o u t s :
|
(eenigszins roepend) : Van Elly Nooijens!
|
T h e o B a k s :
|
Hij is goed!
|
P a u l a B o u t s :
|
Vind je ’t zoo gek dat ik dat denk? Dat denkt ze zelf ook!
|
T h e o B a k s :
|
Denkt zij dat? Hoe weet je dat? Heeft ze je dat gezegd?
|
P a u l a B o u t s :
|
Ze zal wel wijzer wezen.
|
T h e o B a k s :
|
Zeg dat nóg eens, toe, zeg dat nog eens! (Als Paula zwijgt) :
Nou maar, dan heb je er toch aardig naast-gephantaseerd.
|
P a u l a B o u t s :
|
O.
|
186
T h e o B a k s :
|
Neen hoor, het meeste houd ik van... dit patertje...
|
P a u l a B o u t s :
|
Zoo...
|
T h e o B a k s :
|
en... van jou... en van jou nog iets méér.
|
P a u l a B o u t s :
|
(begint te glimlachen, er komen tranen in haar oogen)
|
T h e o B a k s :
|
Kom, wat is dat nu? Vind je dat te weinig, een klein beetje meer? Maar dan weet je niet hoevéél ik van hem houd.
|
P a u l a B o u t s :
|
(zwak) : Toe, toe, laat me alleen, laat me gaan...
|
T h e o B a k s :
|
Paula...! Paula...!
|
P a u l a B o u t s :
|
(opziend) : O Theo... Ja...? (glimlacht)
|
T h e o B a k s :
|
Fluit nog eens...?
|
P a u l a B o u t s :
|
Ik heb niet gefloten...
|
T h e o B a k s :
|
Ik floot ook niet... (lacht) Paula! Fluit eens. Toe, fluit eens. (vleiend) : Ik hou zooveel van je.
|
P a u l a B o u t s :
|
(aarzelt; dan spitst zij haar lippen om te fluiten. Op hetzelfde oogenblik drukt Theo haar een kus op de lippen.
|
187
Zij wankelt even; Theo grijpt haar – in een steeds inniger omhelzing. Pater verbunt ziet ernstig en gekweld toe; in
de stilte hoort men duidelijker de piano-muziek van Mozart).
G o r d ij n
|
188
|
|