Inhoudsopgave

   



Over de ziel

    Ik liep langs een ondiep boschbeekje, dat langzaam en helder voortgleed naar een kleine waterval. En terwijl ik verderwandelde langs het water, mij verwijderend van de plek waar zijn loop bijna onmerkbaar versnelde, vroeg ik mij nogmaals af, wat toch de oorzaak is dat ik, telkens weer, zoo hevig tot het stille, kleine water en zijn weerspiegelingen word aangetrokken.
    Is het niet, omdat het water, gelijk het daar in zon en schaduw en weerspiegelingen verderstroomt, alles is en tegelijk niét is en zelf iets ánders is, - zoo als mijn ziel die noch het goede, noch het booze is dat ik bedrijf en dat ik ben, noch den tijd waaraan ik deel heb en die mijn bitter stigma is; die alles in zich toelaat en aan alles deel heeft - goedheid en boosheid, vreugde en wijsheid, het tijdelijke en zichtbare, Christus en God, - zélve echter iets ander is dat door dit alles niet beroerd wordt, - omdat zij ééuwig, en alles van deze wereld tijdelijk en haar dus vreemd is.
    Mijn ziel is onvergankelijk, zij behoort niet het vergankelijke, en het vergankelijke behoort háár niet. Mijn ziel is eeuwig, zij behoort niet het geschapene, en het geschapene behoort háár niet. Zij behoort geen werken en geen strijd, geen vreugde of wijsheid, geen Christus en geen God, - zij behoort het ongeschapene - de Godheid, den Verborgene die door geen geest uit het niet gewekt en door geen roep bereikt wordt. Al het andere neemt zij in zich op en is in haar, maar zij zelf is iets anders, iets dat stil en eeuwig in zichzelve gekeerd verderstroomt en alles voorbijstroomt - door niets gewekt en op geen roepen hoorend....





















   Volgende pagina

Inhoudsopgave   



aangemaakt: 08-12-2021 Copyright © 2022 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 30-04-2022