lijst van werken
vorige bladzijde


360

die je spieren spande voor een ruig heerlik gevecht.
    En de rest, ’t vroegere, de pijn van z’n jeugdjaren – dat was maar romantiek geweest! romantiek! Dàt lag nu àchter hem, àchter hem, was voorbij! voorbij! Daar nu maar niet meer aan denken. Vooruit zien! Vooruit! Nièt àchteruit.
    Er kwam om zijn lippen een blijde, vaste trek.
    – Zo, zo was het goed. Hij voelde, hij ging een gelukkig mens zijn.

    In de schouwburg. Hij luisterde, luisterde, luisterde, luisterde.
    ’t Was, of er iets in hem werd omhooggeschoven, met onweerstaanbare kracht meedogenloos omhooggeschoven; iets, waarvan hij in zijn binnenste altijd de aanwezigheid had gevoeld, maar dat hij als iets dat je anders bestelen zou, bestendig ontkend had. Trouwens, of dat nu wel opging voor zijn leven, of dat nu werkelik ook op hèm van toepassing was....? Hij had, jawel, hij had het door zijn leven leren begrijpen, maar.... En hij had weer doorgeleefd, de gedachte als aanklacht, als bedreiging telkens wegdringend. Maar nu stond ze opeens voor hem, als een realiteit, als iets dat ook een ander had ondergaan. Ja! zó, zo had hij het ook altijd gevoeld: ,,het leven geeft niet alles, en niets, niets gratis.”
    – Weet je wie ik ben? Ik ben de reus uit de bergen die de kindertjes bang maakt. Boeh! Boeh!
    – Maar waarom moet de reus de kindertjes zo bang maken?
    – Omdat kindertjes anders niet braaf zijn.
    Zie je, en een roe moet er zijn omdat kinderen zo vergeetachtig zijn. Ja ja, zó, zó had hij het ook gevoeld. Maar – dàt je altijd moest gepijnigd worden vóór je iets kreeg, dàt je niets, niets gratis kreeg! altijd die roe! die karwàts! En hij doorleed die uren in bitter-muitend verzet weer heel zijn vroeger leven dat niets anders was geweest dan opgejaagd worden, en – vooruitbetalen. Hij dacht terug, zocht terug naar gelukkige ogenblikken: en vond niets dan kinder-eenzaamheid en kinderverlangen: achterkamertjes waarin-ie z’n vrije middagen moest doorbrengen, gebogen over leerboeken; vale stadsachtertuintjes waarin zoveel middagen – – die gelukkig hadden kunnen zijn als nu nooit meer – voor altijd begraven waren; hij vond niets dan levensangst en gewetenswroeging – – en de tegenstelling die hem zoveel en zolang had gepijnigd: zijn leven en dat van ànderen: zìjn leven een kooi, waarin-ie altijd opnieuw werd teruggedreven, en de blijde vrijheid, het jeugdavontuur dat voor die anderen was. Blijheid–? Hij zocht, zocht – vergeefs; hij zocht opnieuw – weer vergeefs en weer opnieuw – en weer vergeefs: want dàt was bedorven geworden en dàt, en dàt. Maar door al die eenzaamheid, die pijn, dat verlangen volgende bladzijde






















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 02-08-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 08-10-2010