lijst van werken
vorige bladzijde



XIV

     vorige bladzijde Maar nog om een andere reden zijn de evangelische gedragspatronen van fundamentele betekenis. Zij zijn, behalve de praxis van Jezus' liefdeboodschap, voor Jezus ook de enige weg naar een nieuwe aarde. Een andere weg wijst Hij niet en is er niet voor Hem. Déze weg prediken was zijn opdracht. Daarom behoren zij essentieel, onlosmakelijk, tot zijn heilsplan, tot zijn heilswil, zijn heils-"strategie".
    Als Jezus echter voor de mens een nieuwe aarde begeert (wat zou zijn liefde anders begeren), dan bedoelde Hij uiteraard niet enkel de nieuwe aarde (en hemel) van de eindtijd: "de voleinding van de geschiedenis (van Christus en wereld) in God, die dan in zijn heerlijkheid onmiddellijk openbaar geworden zal zijn": "de onthulde onherroepelijkheid van de manifest geworden slotsom van zijn heils- en wereldgeschiedenis" 1), "de voltooiing van mensheid en wereld door en over de geschiedenis heen" (Velthoven, pg. 49). Als Jezus de gefolterde mens geen ander uitzicht had te bieden dan de nieuwe aarde van de eindtijd, als dit geloof onze hoop en liefde moest in stand houden, dan zou Jezus' woord het meest gruwzame, meest wrede, groteske heilswoord zijn ooit tot de mens gesproken. Maar Jezus sprak doorlopend over een nieuwe aarde hier en nu. En dan niet van een nieuwe aarde die, in haar onvermijdelijk-onvolmaakte goedheid (en schoonheid) een verre voorafbeelding zou zijn van de heerlijkheid van de eindtijd en aan die voorafbeelding haar betekenis zou ontlenen. De heerlijkheid van de eindtijd verschilt even fundamenteel van de nieuwe aarde die wij hier en nu geroepen zijn te realiseren als de Schepping in de morgenstond der tijden verschilde van de baaierd die eraan voorafging. Zoals er geen voorafbeelding van de morgenstond der aarde herkenbaar was in de baaierd die eraan voorafging, zo is ook in de nieuwe aarde die Jezus de mens opdroeg tot stand te brengen geen afglans of voorafbeelding herkenbaar van de Nieuwe schepping die God Zíchzélf heeft voorbehouden te grondvesten. Wat heeft een voorafbeelding voor betekenis, wanneer wij aan datgene waarvan het voorafbeelding is hoegenaamd geen inhoud kunnen verbinden, en het niet alleen onkenbaar, maar voor ons ook onbereikbaar blijft? 2) Heeft het deze zin, dat we met het geloof in de heerlijkheid van de eindtijd het vernederend hier en nu kunnen doorstaan "in geduldig verwachten als deelname aan het kruis van Christus" of dat de zekerheid van de uiteindelijke triomf van de hemel datgene is "waarvan de pelgrim leeft"? 3) en kan, minstens met evenveel recht, zeggen dat het heden en hier als voorafbeelding van de uiteindelijke heerlijkheid en zegepraal ons bij voortduring bedreigt met een devaluatie van het hier en nu, een voorbarig zich verzoenen met wat we zijn, een voorbarig aanvaarden van onszelf, een desactiveren van onze wil en een ondermijnen van onze verantwoordelijkheid. Nog als ons leven niet meer is dan een steriel, zelfgenoegzaam, braaf bourgeois-formalisme kan het omhangen worden met de gewijde glans van de "christelijke" vertroosting (en geruststelling) dat we slechts voorafbeelding zijn, een zwakke weliswaar, een beschamende, desnoods diep-ontluisterde, maar nochtans: een voorafbeelding; en ook het geduldig aanvaarden dáárvan kan opgetooid worden tot "deelname aan het kruis van Christus" en "getroost" worden met de verwachting, "de hoop" dat eenmaal, als Gods uur gekomen is, alles anders zal worden. 4) Ook de eschatologische verwachting heeft ertoe bijgedragen onze persoonlijke verantwoordelijkheid voor het hier en nu te ondermijnen en gerust te stellen. Jezus zelf echter heeft over deze eschatologische vertroosting of het kruis der voorafbeelding nooit gesproken. Zijn "troost" en kruis waren concreter. Allereerst en heel zijn openbaar leven lang, heeft Jezus gesproken over een nieuwe aarde die hier en nu door of in de zijnen verwezenlijkt zou worden, die niet enkel ondanks de blijvende onvermijdelijke menselijke onvolmaaktheid, maar ook in haar menselijke onvolmaaktheid reëel op aarde aanwezig zou zijn. De zin en het zingevende ervan was niet dat zij een voorafbeelding is van (of eenmaal haar voltooiing zou vinden in) de heerlijkheid van de eindtijd. Zij heeft haar zin in zichzelf; zij heeft haar eigen roeping en opdracht, haar eigen glans en heerlijkheid en, hoe onvervuld en altijd onvoltooid, haar eigen volheid en vervulling, haar eigen vrede, trouw, ontrouw en onrust, en haar eigen, op geen God of duivel af te wentelen, verantwoordelijkheid. Jezus heeft, op een geheel bijzondere wijze, de aarde aan de mens teruggegeven en daarmee de mens aan zijn verantwoordelijkheid. Zijn nieuwe aarde – het Godsrijk, zoals Hij haar noemde 5) – ontstaat niet onder ons, is niet reëel op aarde aanwezig in de genade of door haar, maar eerst door ons antwoord op de genade, als antwoord op zijn woord, dat geen "uitnodiging" is, maar de ontvouwing van een nieuwe opdracht, dit is de nieuwe weg, de andere 'strategie', een nieuwe strijdbaarheid. volgende bladzijde


1) zoals men lezen kan in Klein Theologisch woordenboek (Karl Rahner en Herbert Vorgrimler), Hilversum, 1965, p.293-94.
2) Wat weten we van hetgeen God uitwerkt in het innerlijk van de heilige mens voor wie God inderdaad "alles" is; niets concreets daaromtrent kunnen we afleiden uit (of voorafgebeeld zien in) de beminnenswaardigheid en goedheid van zijn werken; de heilige grond van de ziel, waar hij met God en God met hem verkeert, blijft ons ook in zijn werken geheel verborgen, onmededeelbaar, onmedegedeeld. Zijn betekenis voor ons is niet dat niet-gekende, maar zijn verschijning naar buiten, de voorbeeldigheid van zijn woord en leven, de kenbare mens. De mens als voorbeeldig, en niet de kenbare mens als afglans van iets waaromtrent wij hoogstens een weinig vermoedend weten bezitten. Met zijn werken blijft de heilige met ons verbonden, die kunnen we herkennen in hun schone goedheid; maar konden wij zijn innerlijk leven peilen, lag zijn innerlijk leven voor ons bloot, dan zouden we meteen beseffen dat over zijn kenbare werken nauwelijks kan gezegd worden dat ze voorafbeelding waren, maar ook – verlamd – dat dit ons totaal vreemd is. Zo weten wij ook niets van wat God uitwerkt als Hij alle dingen nieuw maakt en er waarlijk sprake zal zijn van een Nieuwe Schepping. Wij kunnen dit komende alleen geloven, met diezelfde volstrekte onwetendheid geloven als de baaierd, zo deze kon geloven, zou geloven dat de morgenstond der aarde in haar wordt voorbereid.
3) ik onderstreep; idem p. 108
4) We moeten echter niet menen dat we begerig uitzien naar de heerlijkheid van de eindtijd (of naar de zegepraal van de hemel) als we niet eens verlangen of verlangend uitzien naar de vervuldheid die God hier en nu voor ons bestemd heeft. Het is een ondergeschoven verlangen. Praten met de woorden van een ander. Vroom Gerede- Gefraseer in een ledig. Hoogstens de uiting van een onbestemd verlangen van de vermoeiende, uitzichtloze beroerdigheden van het menselijk bestaan voorgoed af te zijn. Niet een verlangen naar iets, maar een verlangen wèg van iets. Het werkelijke verlangen naar (i.c. Gods heerlijkheid) wordt geboren uit een vervuldheid, uit de existentiële ervaring van God als "de bronaer van alle goeds", uit het verlangen Hem niet meer te zien in de donkere spiegel van zijn heerlijke werken, maar "van aanschijn tot aanschijn". Meer dan met een gemis heeft het te maken met de ervaring "met genade op genade overladen" te zijn.
5) Het Godsrijk dat Jezus tijdens zijn leven op aarde predikte, kan toch voor de mens door niets anders bestaan dan door de trouw aan Góds woord.















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 19-02-2010 Copyright © 2015 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 15-01-2015