
|
I
Nietzsche, van wie men vandaag nog alleen het woord ,,God is dood” schijnt te kennen (aan de buitenkant mét zijn buitenkant) heeft ook enkele prachtige regels geschreven over Jezus1) ; ,,prachtig” – ofschoon ten dele onwaar; ten dele onwaar, maar niettemin openbarend. Onwaar omdat hij in Jezus een drama van de liefde situeert dat niet het drama van Jezus’ liefde is geweest; en openbarend omdat hij ons, niet ondanks maar juist door dit niet-ware drama, Jezus plotseling opnieuw en dieper, of moet men zeggen voor het eerst, heeft doen verstaan als een mens die liefde is, niet beóefent, ook niet volmaakt beoefent, maar is, een mens wiens liefde en deernis met de mens, de essentie, het alles bepalende van zijn menselijke persoonlijkheid is 2) .
Jezus vertegenwoordigt hiermee een fundamenteel andere menselijke werkelijkheid dan de mens die de liefde ,,beoefent”, – beoefent als ,,deugd”, als ,,gebod”, als akt van gehoorzaamheid, in navolging of om voorbeeld te zijn. Het beoefenen van de liefde als deugd is niet zonder belang, het is van essentieel belang – voor óns; maar het is iets fundamenteel anders dan het liefdehandelen van Jezus. Jezus stelt zijn daden van liefde ,,uit het diepste dat hij werkelijk is”; Hij stelt ze daarom met de eenvoud, het onbevangene, het vanzelfsprekende van iemand die in zijn handelen enkel maar zichzelf is, zonder waarom, zonder gebod, zonder berekening, zonder terug te deinzen voor welke smartelijke of smadelijke consequentie ook, en zonder zichzelf te moeten overwinnen 3) . In Hem en buiten Hem is er niets dat Hem kan tegenhouden de daden der liefde onvoorwaardelijk te zijn, geen Hof van Olijven, geen Kruisdood. Beide laat Hij over zich komen, zonder de mogelijkheid ze te weigeren. Liefde is de souvereine beweegkracht, de daimoon van zijn persoonlijkheid. Hij kan geen haat, hebzucht, vrees, eerzucht, bedrog of zelfbedrog etc. in zich toelaten. Hij zou daarmee verraad plegen aan zichzelf, het diepste dat Hij is, en aan de ander en bezig zijn zichzelf te vernietigen. Omdat Hij een mens is die liefde is op die totale, souvereine wijze als Hij, moet Hij tot het uiterste gaan. Alleen de bereidheid tót, of juister, het zijn in het uiterste bevat geen verraad meer. Hij wordt genoodzaakt in al zijn verhoudingen tot de laatste grenzen van innerlijke zuiverheid te gaan, zichzelf (zijn liefde) tot de uiterste grenzen waar te maken, en dit met de eenvoud, het onbevangene, de rust en het vanzelfsprekende dat alle leven-uit-zichzelf eigen is.
1) Jenseits von Gut und Böse, par. 269.
2) Men zal misschien zeggen dat men dit reeds lang weet. Het is mogelijk. Maar juist wat men al zo lang weet, loopt kans het minst te worden begrepen, of leeg begrip te worden.
3) Hij is, als mens gezien, bijvoorbeeld niét liefde omdat zijn Vader in de hemel liefde is of deze liefde gebood. Reeds omdat (of doordat) Hij geheel liefde was, volbracht Hij de wil van de Vader (die niets anders vraagt) uit Zichzelf en is Hij zoals de Vader in de hemel: is Hij naar zijn wezen en op de wijze van de mens wat God naar zijn wezen en op de wijze van God is; en is Hij wellicht ook daarom, letterlijk: de Zoon van God. Als God mens wordt, is nauwelijks iets anders denkbaar dan dat Hij een mens wordt wiens wezen geheel liefde is.
|

|