MARIA |
[verward]: Laura. . . .
|
LAURA |
Waarom, om welke hersenschim, heb je de grond - de heilige grond van Lorenzo’s levensvertrouwen - onder zijn voeten verschroeid.
|
MARIA |
Laura. . . . houd je van hem. . . .
|
LAURA |
Noem het niet zo. - O, om zijn geluk met jou zou ik hem nooit genaderd zijn. Met zijn wanhoop heb je ook mijn geloof verwoest, - het laatste.
|
MARIA |
[a.b.]: Laura. . . .
|
LAURA |
Hierna. . . .
|
MARIA |
Neen, dat mag je niet zeggen. - Dat, dat mag je niet loslaten.
|
LAURA |
Welke God kan er vreugde in scheppen, dat ook de goeden elkaar zo zinloos pijnigen, en elkaar vernietigen. Waarom nog beproeven zich te redden. Ik wil het niet. Ik wil het niet. Wat is zoveel waard, dat we er onszelf voor opofferen.
|
MARIA |
[zwak]: Ons geloof. . . . ons geloof in deze aarde, Laura.
|
LAURA |
En daarom tel je niet, wat je in anderen verwoest. Soms is het alsof je alle geweten in je doodt.
|
MARIA |
Ik moet het aanvaarden, dat ik pijnig die ik het meest liefheb. Maar het zal niet zo blijven, Laura, het zal niet zo blijven. [beiden zwijgen; in de verte weerklinkt, wegstervend, het wild eentonig fluitspel van de herder]
|
LAURA |
Men zegt dat het vreeswekkend is in handen te vallen van de levende God. . . .
|
MARIA |
Ja. . . . een Ander zal ons omgorden, en brengen waar we niet wilden. . . .
|
LAURA |
Maar het is niet minder een vloek, in handen te vallen van de aarde.
Zesde Toneel
Ochtend. Plein. Achtergrond: zij-ingang van romaans kerkje; een stenen trap voert van ingang omlaag. Terwijl Maria de treden afdaalt, komt Lorenzo van links op. Wanneer Maria de on-
|