|
wederzijdse haat. En haat verslindt, en vóor alles: hij vernielt de mens in onszelf. Dat is het ook wat ik bij Bronzino vrees. - Ach, weet je, dat onze gedachte mensen heeft samengebracht als Lorenzo, jou en zovele anderen, en nu weer Giulio Zuccari, dat geeft me een zo gelukkig vertrouwen in het leven, in de toekomst, in de goedheid van onze strijd. [Lorenzo betreedt het vertrek en neemt weer plaats achter zijn bureau] Maar kom, we hebben besproken wat we wilden bespreken. [op zijn horloge kijkend:] ik heb nog juist tijd mijn laatste artikel door te nemen.
|
BELOTTO |
Goed, ik houd je niet langer op. [afscheid nemend:] Caracci!
|
CARACCI |
Belotto! Tot ziens.
|
BELOTTO |
[Lorenzo groetend]: Lorenzo!
|
LORENZO |
Pietro! [afwezig:] Ga je vertrekken. [verdiept zich in zijn werk; Belotto af.]
|
CARACCI |
[een ogenblik in gedachten verzonken, dan op Lorenzo toegaande]: Hebben we je gestoord?
|
LORENZO |
O neen . . . . [bitter] Ik ben mijn eigen storingsfactor.
|
CARACCI |
Lorenzo. . . . we zouden het leven altijd aanvaarden . . . . Is het niet zo?
|
LORENZO |
Het is niet het leven waarvoor ik moet buigen . . . - Het is het verminken van een leven, dat ik niet kan verhinderen.
|
CARACCI |
Zij is sterker, Lorenzo.
|
LORENZO |
En sterker . . . . sterker . . . . [zwijgt]
|
CARACCI |
Lorenzo. . . . Misschien verontrust haar een grote waarheid . . .
Derde Toneel
Avond. Ingang tuin behorend bij woning van Laura Zuccari. Lorenzo nadert met Laura. Bij het poortje blijven ze staan. Laura slanke, trotse verschijning; een schoon doch reeds door het leven getekend gelaat. Uiterlijk verraadt ze slechts zelden haar fel, onrustig gemoedsleven. Zij schijnt veeleer een meditatieve natuur; soms is het alsof zij slechts van verre aan haar woorden deelneemt.
|