terug naar werken Henri Bruning
vorige bladzijde



vorige bladzijde spelen is, en slechts onbekwaamheid, onkunde, gebrek aan serieuse vakkennis camoufleert.
    Dit moge dan eenigszins begrijpelijk zijn bij den scheppenden artist die zoozeer uit zijn eigen centrum schept, die zoozeer en zoo exclusief zichzelf leeft dat een zich verplaatsen in het scheppend centrum van een andere persoonlijkheid welhaast onmogelijk wordt; deze eenzijdigheid en dit onvermogen moge zelfs een kracht zijn — het is een kracht die vaak oorzaak wordt van een even kleingeestig als vinnig verzet. Bij den criticus echter wordt deze eenzijdigheid een zeer laakbaar en fundamenteel tekort. De criticus toch moet alle levensmanifestaties vanuit hun geheel eigen wezen verstaan om ze te kunnen doen verstaan. Hij moet evenzeer in datgene wat slechts koud en spitsvondig cerebralisme schijnt het onbevreesd en hartstochtelijk toegescherpt zoeken naar waarheid kunnen verstaan als openstaan voor de bewustzijnswereld die het levensgevoel — inniger soms, en soms ook uitbundiger, maar daarom nog niet meer lévend — tot uitdrukking brengt.
    Grootmoedigheid, onbevangenheid, of, om een woord van Bolland te bezigen, ,,gemoedelijkheid” (deze vrucht eener wijze levensbezinning), — ziedaar de atmosfeer waarin ook de kunsten, en dus ook de letteren, tot waarlijken bloei kunnen geraken. Ja, ook de grootmoedigheid — deze innerlijke vrijheid en rust van den geest — is een voorwaarde voor den bloei der goede letteren. Grootmoedigheid in een eensgezinde en waarachtige liefde voor het Vaderland welks roem wij willen verhoogen — door een rijk-geschakeerd geestesleven niet het minst.

















35




aangemaakt: 11-09-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 15-09-2009