terug naar werken Henri Bruning
vorige bladzijde



vorige bladzijde schrijver maar al te vaak dwingt zich aan andere, lucratiever zaken te wijden dan de goede letteren, zaken die hem weliswaar een materieel dragelijker bestaan mogelijk, maar het schrijven zelf vaak tot een ónmogelijkheid maken. Men moet niet meenen, dat er op deze wijze geen waardevolle talenten voor ons verloren zijn gegaan of dat er op deze wijze geen waardevolle krachten finaal genekt zijn.
    De Staat, die ook de zorg voor het materieel welzijn van zijn onderdanen als zijn hooge roeping beschouwt, kan vanzelfsprekend niet, kan zelfs allerminst, aan de materieele nooden van den schrijver, die een zóó beteekenisvolle factor in het leven eener volksgemeenschap is, onverschillig voorbijgaan en, waar hij de anderen met zorg omgeeft, den schrijver (zorgeloos) aan zijn lot overlaten. De Staat moet hem ook op materieel gebied steunen. Het bevorderen door den Staat van de goede letteren eischt van de zijde van den Staat ook een ernstige en gewetensvolle sociale bemoeienis.
    In wel geen land als het onze is de belangstelling van den Staat voor de materieele zijde van het artistieke vraagstuk zoozeer verwaarloosd, en in geen land was dit vraagstuk, vooral voor den schrijver, door het weinig omvangrijke taalgebied en, als gevolg daarvan, het zeer beperkte afzetgebied, zoo nijpend. De waardeering van den Staat voor onze letterkunde kwam dan ook tot dusver hoofdzakelijk tot uiting (en dan nog maar sporadisch) in den kleinen humbug, het bizarre gezwets van een zwetend aaneengeregen peroratie bij een of andere officieele gelegenheid, in een lintje (op den ouden dag), of in een schamel (en beschamend) subsidietje wanneer men reeds lang tot het rijk der geheide beroemdheden was overgegaan (en dan tevens al ongeveer vérgaan). Dit alles had meer van Staatsverwaarloozing (om het zoo eens te noemen) dan van Staatszorg. Als zoovele andere landen moet ook dit land, dat niet, gelijk helaas maar al te lang het geval is geweest, alleen maar een land van flinke en reëele kooplieden mag zijn, zijn conclusies, d.w.z. zijn reëele consequenties verbinden aan de wetenschap, 1) dat de schrijver een zeer essentieele kracht is in het leven eener volksgemeenschap, 2) dat de bloei van haar letterkunde stellig een roem van hooger orde vertegenwoordigt dan de (niet te verwaarloozen) bloei van het materieele leven, 3) dat een schrijver in dit land maar al te vaak een noodlijdende volgende bladzijde


22


















volgende bladzijde



aangemaakt: 11-09-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 15-09-2009