lijst van werken
vorige bladzijde



362 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde is ook het kenmerk van Gezelle’s poëzie. Vermeylens overtuiging, dat Gezelle’s poëtisch oeuvre niet meer zal verouderen (door de priester Albert Westerlinck gepassionneerd herhaald), is dan ook een volkomen nauwkeurige waardebepaling en kenschetst Gezelle als een verbondene met de toekomst. Gans zijn visie op het natuurlijke leven, op de religieuze houding (en haar goddelijk Object), heel de innerlijke bewogenheid zijner religiositeit, zijn beoordelen ook van de strijd welke hij als scheppende persoonlijkheid moest voeren en volhouden, dat alles leidde bij hem tot een geheel eigen en geheel nieuwe synthese en maakt het onmogelijk hem als neo-middeleeuwer of neo-gotieker te karakteriseren. Zijn natuurlijke levenswijsheid is van een andere orde en deze bezinning verbindt zich ook met het goddelijke op een geheel andere wijze. Men herinnere zich slechts de drie reeds geciteerde strofen, ‘’t Is dagraad en ’t is avondluchten’ (vgl. p. 301), waarin Gezelle zijn levenswijze bezinning op het eeuwig menselijke, zijn hunkering, pijn en droom ook, vorm geeft, en men zal bemerken, nogmaals, dat er geen woord middeleeuws bij is. Wanneer men deze bewogen strofen leest, beseft men opnieuw en doordringender, dat het Gezelle moest zijn die, Homerus behandelende, over de innerlijke wording van die dichter en schepper het diepzinnige vermoeden uitsprak, dat ‘wellicht alleen in de wildernissen de diepe grondvesten werden gelegd van zijn twee wonderlijke dichtmonumenten’ [17]. Men heeft gezegd dat Gezelle op zijn reizen door de wereldliteratuur, subsidiair door Homerus, hoogstens de bloemetjes begroette, maar het is duidelijk, dat ook Gezelle, in wiens stille, sterke, heldere ziel zozeer het bewustzijn leefde van de al-eenheid van het leven en het al-goddelijke der geschapenheden [c], Homerus’ grootheid hierdoor bepaald wist, dat hij, zoals Sjestow zei, ‘met zo volmaakte rust de mensen van de eeuwige harmonie heeft durven spreken’. [18] Vandaar dat Gezelle over Homerus – voor hem met Shakespeare de grootste der dichters – die prachtige, vermetele (en allerminst blasfemische) woorden dorst spreken: ‘uit zijn volheid hebben wij al ontvangen’. [19] Ook Gezelle sprak durend van deze ‘eeuwige harmonie’. Vandaar ook dat het volstrekt uitgesloten, ja volkomen ondenkbaar is, dat Gezelle’s religiositeit – hoezeer zij alle vanitas en vergankelijkheid verstond en met elke menselijke eenzaamheid vertrouwd was – een reactie oproept als Thomas a Kempis’ Imitatio bij de mexicaan Amado Navarro. [d] Gezelle ver- volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 17-01-2010