lijst van werken
vorige bladzijde



356 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde de oppervlakte van zichzelf wel belangrijke en diepe dingen zeggen, dan moet men tevens besluiten, dat Gezelle ook slechts via zijn oppervlakte met de Kerk verbonden is gebleven. Doch dan bevindt men zich waarlijk niet meer zo heel ver verwijderd van de vermoedens en suggesties welke men wilde ontzenuwen. Evenwel, juist zulk een oppervlakkige binding moet men afwijzen. Zij is in strijd met Gezelle’s leven, en niet minder in strijd met Gezelle’s natuur, die geen oppervlakkige bindingen toeliet, allerminst in zulke essentiële zaken. Gezelle bleef tot de allerlaatste dag van zijn leven, met een bijna ontroerende volgzaamheid, vast en trouw verankerd in de Kerk, doch juist als men dit wil aantonen, d.i. onttrekken aan een sfeer van naïeve zelfmisleiding, beduchtheid voor consequenties, van een volgzaamheid waar hij in wezen reeds lang buiten stond doch die hij slechts bestendigde uit noodweer etc., moet men dieper graven dan de gelegenheidspoëzie reikt welke Gezelle uit zijn mouw strooide, want daarin liep deze homo religiosus, gelijk gezegd, veelal op slaapsokken.
    Dit in zijn grote poëzie slechts zelden verbroken zwijgen over Christus en de Kerk moet men op andere wijze zien te verzoenen met de priesterlijke liefde waarvan zijn oprecht leven tot het einde toe blijk geeft; op andere wijze ook moet zijn verbondenheid met de Kerk als een waarachtige, fundamentele, niet met de natuur-mysticus in strijd zijnde liefde aannemelijk gemaakt. Christus en de Kerk waren, gelijk ik liet zien, de diepe bedding van de zee, – die zelf met de hemel leefde; zij waren de onontbeerlijke voedingsgrond waaruit de wortels levenssappen optrokken voor de boom, – die zelf opgericht stond en ademhaalde in andere ruimten. Ook was de Kerk die uitverkoren kudde, welker verstrooide schapen hij wilde verzamelen, tot liefde bewegen en – in de liefde – verenigen. Temidden van hen en in zijn verhouding tot hen beoefende hij dat deugdenleven dat voorwaarde is voor een waarlijk leven in en uit de Vader, en met hen vierde en leefde hij de heilige geheimen nederig mee en aan haar genaden wilde hij deelhebben. – Doch met dit alles bevond hij zich nog in ‘de voorhof’ van het Leven, – dat de Vader was, die hij, Gezelle, de natuur-mysticus, het helderst en hevigst in de Godstaal van het geschapene aanschouwde. Daar, in het samenzijn der ziel met de Vader en de Schepping, in die goddelijke cosmische verbondenheid met al het zijnde, leefde hij eerst waarlijk, met gans de helderziendheid ook volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 17-01-2010