lijst van werken
vorige bladzijde



354 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde men niet tot daar, tenzij deemoedig het weten volgend der groten die ons zijn voorgegaan. Deze terugkeer tot de Oorsprong is geen definitieve eindstaat, doch altijd: steeds opnieuw weer te realiseren moment – en veronderstelt derhalve een durend verbonden blijven met alles wat voorwaarde daartoe is, – zoals de vrijheid en de eindloosheid van de zee en haar eenheid met de hemel de voortdurende verbondenheid veronderstelt met haar bedding en oevers; zelve echter leeft en rust zij bóven deze bedding, hoezeer zij in haar diepten overeenkomstig en geheel binnen die bedding is. Zo ook bleef Gezelle, hoezeer hij met het helderste en hevigste deel van zijn liefde enkel in en met de Vader leefde en weer geheel oorsprong was, diep met de Kerk verbonden.


7

Ik moest over Gezelle’s verhouding in de tweede periode tot Christus en de Kerk uitvoeriger schrijven, omdat de poëzie van die tijd ons voor een uiterst merkwaardig probleem stelt. In de eerste periode is Gezelle duidelijk en primair de Christus-mysticus, de vervoerde ook van de realiteit der Kerk. In de tweede periode is hij duidelijk de natuur-mysticus. Maar terwijl hij deze natuur-mysticus is, blijft hij – het scheen sommigen ongerijmd, en anderen een bijzaak die men niet te ernstig moest nemen – blijft hij, blijkens zijn leven, priester in de volle en schoonste zin des woords, en dus ook een echt kerkelijk mens. Maar hoewel hij dit is en tot de laatste dag van zijn leven op waarlijk ontroerende wijze gebleven is, bewaart hij in de poëzie van de tweede periode (nieuwe ongerijmdheid!) een bijna volstrekt stilzwijgen over Christus en de Kerk, – wat te opvallender is en te pijnlijker verrast als men zich de eerste periode herinnert, toen deze thema’s de bestendige en hevige bezieling van zijn poëzie waren geweest. Te neteliger wordt dit zwijgen als men bedenkt dat deze laatste tegenstelling, als een tegenstelling tussen gedichten, tevens een tegenstelling betekent die optreedt juist wanneer Gezelle zijn diepste aandriften bereikt. Men kan deze merkwaardige, voor sommigen pijnlijke tegenstelling echter niet verbloemen zonder een essentieel aspect van Gezelle’s poëzie, en ook van hemzelf, opzij te schuiven. Ik moest er dus op wijzen, en dit temeer, omdat het wegvallen van die thema’s aanleiding heeft gegeven enerzijds tot vermoedens die volstrekt moeten volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 17-01-2010