lijst van werken
vorige bladzijde



N E O - G O T I E K E R ? 333

vorige bladzijde niet als een uitrukken en met geweld vernietigen van het woekerende onkruid der onwaarheid en der menselijke boosheid. Vervolgens wees hij alle geweld af ten overstaan van het geweld dat de wereld ontketent tegen hen die Christus’ boodschap verkondigen en verdedigen (men herinnere zich Petrus’ vraag, en het antwoord dat Gezelle Jesus liet geven; vgl. p. 224). En diezelfde liefde – welke al evenmin vňnnist – betrachtte hij ook (dit ten derde) jegens de ontrouw-gewordenen, en hij was hierin als een nieuwe Franciscus: ‘Gij hebt altemale’, zo sprak hij in een van zijn korte Zondagpreken, ‘in uw leven menschen tegengekomen die, een beetje met ne keer, de gewente verliezen van ’s Zondags Messe te hooren, ’s Vrijdags vleesch te derven of hunnen Paschen te houden. Zegge dat ze de gewente verloren hebben, en ’k zou het geheel kwalijk vinden om die reden zulke menschen te verachten, te verfoeien en hun den steen te werpen, want gewoonlijk hebben die lieden nog vele eerbied en ontzag voor de tien geboden’. [5] Ja, dat was zo zijn ‘moraliseren’, en werkelijk kon men van hem zeggen, dat hij ook aldus beproefde het woord van Benedictus ‘Honorare omnes homines’ tot het zijne te maken.
    Maar – en dit ten vierde – de liefde als ‘het enig wezenlijke’, als datgene waarmee een christelijk leven staat of valt, verontrustte Gezelle ook op persoonlijker wijze nog. Gezelle’s durende, scherpziende bezorgdheid was altijd: zelf liefde te blijven jegens hen die hem verguisden, miskenden, uit hun midden weerden en wegstieten, en elke vorm van verbittering uit te bannen: verbittering ook om de weinige, beschamende welwillendheid en al het andere dat nooit niveau had. Deze liefde in zichzelf te behoeden was voor hem de grote opdracht van zijn verworpen en vernederd leven. Immers, wat heeft het ‘nieuw’ gebod te betekenen, als wij liefhebben die ook ons liefhebben (deden dit ook niet reeds de heidenen?!).
    Doch liefhebben (en dit tot slot) hield voor Gezelle eveneens in, dat ook de relatie tot de waarheid welke men gelooft en de plichten welke men aanvaardt, de relatie van een waarachtige liefde moet zijn. De bedoeling der waarheid is niet enkel dat men haar volgt, doch dat men haar – waarachtig – bemint, met geheel het verstand, geheel de wil, geheel het hart. Gezelle, levenslang in gevecht tegen het ‘beminnen zonder beminnen’, tegen het grauwe ‘oneigenlijke zijn’ van het godsdienstige ‘Man’, begreep dat ook de waarheid ‘niets is’ als men in zijn verhouding tot haar ‘de liefde niet heeft’. Gezelle heeft dan ook zijn ganse leven lang volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 17-10-2014