lijst van werken
vorige bladzijde



308 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

    vorige bladzijde die stof gelijkt, en
wolke en wulle en watte.

      ’t Is aschgrauw al,
   beneên, omhooge, in
’t veld en langs de lanen:
      de boomen, die ’k
   nog nauwlijks zien kan,
weenen dikke tranen.
1897

Kort nadien, de volgende maand, spreekt hij zich nogmaals uit over de mensen, in het bijtende en bittere gedicht, reeds geciteerd [g], waarin hij de grauwe triestheid van een faubourg beschrijft. Wezenloos, wreed en erbarmelijk als alles waarin de mensen zichzelf aan hem blootgaven, – als alles wat hijzelf van die zijde ondervond. –
Doch het gevecht wordt voortgezet. Geen verguizing, geen tegenstand en verdriet zullen hem ertoe bewegen de strijd op te geven: zijn waarheid te verloochenen. ‘Kein Schmerz hat vermocht und soll vermögen, mich zu einem falschen Zeugnis über das Leben, wie ich es erkenne, zu verführen,’ schreef Nietzsche begin 1880 aan Malwide von Meysenburg, en datzelfde kon ook Gezelle van zichzelf getuigen. Eens heeft hij – misleid – klaarblijkelijk die zwakheid gekend:

Maar eens en liet ik u,
       och arme! mij bedriegen!
maar eens, en ’t is genoeg
genoeg, en veel te veel;
te bitter boete ik het,
       om nog eenmaal schoon liegen
te laten vatten mij,
en vangen, bij de keel.
1897

Te diep toch was hij overtuigd:

De waarheid is,
’t zij jong of oud, volgende bladzijde




















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-10-2014