lijst van werken
vorige bladzijde



280 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde waarna het weer onbeslist en onbezworen verderzeulde. – Hoe komt dit, – en wat had dit alles voor consequenties? Met het antwoord op deze vragen zijn we onderweg naar de geheel eigenaardige sfeer en inhoud van Gezelle’s latere gedichten: de kreten welke hij ten laatste slaakte, – die bitterste in een tijd toen de meest krenkende reacties van de buitenwereld met Roeselare reeds lang tot het verleden behoorden en geen buitenwereld nog bewust of actief willens of wetens bij een samenzwering tegen hem betrokken was.
    Het conflict bleef latent, omdat men aan de periferie ervan bleef en men bleef aan de periferie, omdat men het (brand)gevaar dat Gezelle vertegenwoordigde, wist te localiseren. De werkelijke Gezelle kende men weliswaar niet, doch men kende wel het gevaar, dat met hem vermeden moest worden. In dat opzicht was Roeselare instructief geweest. Het had ook zijn priesterlijk apostolaat onthuld en wat hij er zich van voorstelde, en dat had veel weggehad van een op hol geslagen misverstand. Roeselare had gereageerd zoals het moest reageren: met misprijzen, spot en verwijdering. Maar elders, bij de Kerkelijke Overheid, vermoedde men stellig de grote priesterziel (zijn benoeming te Roeselare als professor was waarlijk geen toeval), en daar, in die wereld, zocht men – allerminst onwelwillend – naar een oplossing die voor alle partijen bevredigend was en tevens een herhaling van de roeselaarse explosie zou voorkomen. Vermoedde men de vroomheid van die vurige priesterziel, – aan wat die ziel bewoog ging men echter zonder veel begrip en eigenlijk ook zonder diepere belangstelling voorbij; daarvoor – voor dat afwijkende – was men alleen maar beducht en zou men levenslang beducht blijven. Dat meest wezenlijke van zijn persoonlijkheid moest geweerd en kon – mocht – niet tot gelding geraken: men begreep het niet en kon het niet plaatsen, in geen enkel geldig schema onderbrengen. De tragiek van dit priesterleven was, dat men niet wist, werkelijk niet wist, wat men met deze priester, daar waar hij zichzelf was, moest aanvangen. Men heeft hem, een enkele uitzondering misschien daargelaten, niet gehaat, niet systematisch en grimmig achtervolgd, gelijk wel gesuggereerd werd; men heeft hem alleen niet kunnen plaatsen. Men heeft geen vrijheid durven geven aan wat hij diepst van al was en vertegenwoordigde, – dat kon men niet verantwoorden. En dit niet omdat men hem begreep, maar juist omdat men hem niet begreep en in zijn oordeel over hem alleen negatief volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 29-12-2009