lijst van werken
vorige bladzijde



Z I J N  D R A M A 253

vorige bladzijde natuurlijke, menselijke, zo men wil heidense keerzijde van een leven dat zo fervent en souverein wil tot zelfverwerkelijking was geweest. Verhevigde deze levenswil de ontzetting waarmede het sterven hem aangreep, anderzijds, doordat deze wil tevens beseft werd als het wezen- en de natuur-zelf van het leven, maakte deze wil hem toegankelijk voor die waarheid welke deze angst in hem beteugelde, verstilde en in zoverre ook overwon. – Deze wezensdrift van het leven als tevens de dominerende wezensdrift van Gezelle’s leven verklaart ook, waarom de doodsobsessie zich eerst zo laat van hem meester maakte. Want de dood, gelijk hier verstaan, heeft hem tot dan toe niet beziggehouden, – niet de dood als onbarmhartige vernietiging, nog minder deze vernietiging als eigen, onverbiddelijk ophanden lot; wel de dood als overgang, als het bereiken van een schoon, gelukkig Hiernamaals, als een vereniging der ziel met God, doch die ‘objectieve’ doodslyriek (o.a. van zijn Kerkhofblommen) gaat nog geheel en argeloos aan de eigenlijke doodservaring voorbij. Men vergisse zich echter niet: het was waarlijk niet enkel de religieuze mens die hem aldus en zo lange tijd aan de dood, zijn onbarmhartigst aspect, deed voorbijgaan. Gezelle was levenslang primair en tout court léven geweest – leven waarvan het essentiële niet de dood is, maar, uiteraard, leven: geen doodsdrang en doodsbezinning, maar levensdrang en levensbezinning – wil tot zelfverwerkelijking. Deze primaire wil hanteerde hem zodanig, was zodanig de alles dominerende act, functie en vervulling van zijn leven geweest, dat er voor doodsreflectie als hier bedoeld nauwelijks aanleiding of mogelijkheid was geweest. Het was eerst het naakte feit, het meedogenloos concretum van het naderend einde, waardoor dit doodsbewustzijn zich van hem meester maakte, en toen zo ontredderend, omdat deze blindelingse en onbarmhartige verwoesting bewustzijn werd en reeds zich voltrekkend feit, toen hij zich – op het hoogtepunt van zijn scheppende en menselijke mogelijkheden – vollediger dan ooit voelde leven, èn omdat hij – zijn al dieper ontmoediging – begreep, dat hij eigenlijk geheel vergeefs van zijn schoonste verworvenheden had gesproken. – Maar ook was deze doodspaniek onvermijdelijk gevolg van datgene wat tevens de bron en oorsprong van zijn geestelijke rijkdommen was geweest: het sterk zinnelijk leven van deze superieure mens en dichter. Het was ook deze zinnelijke mens die volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 26-12-2009