
|
248 |
G U I D O G E Z E L L E, D E A N D E R E
|
Umwertung de Umwertung werd van Gezelle en Gezelle opleverde, bestond - behalve in het feit dat gans deze orde (en niet een deel ervan) zijn leven, en dan waarlijk zijn enige leven, en niet enkel een weten was - hierin, dat hij het innigst en hevigst met de Vader en de ‘altijd Ongedaagde’ samen leefde via de aarde, via de natuur, via de zinnen en hiermee op het plan en binnen de grenzen van zijn menselijkheid bleef.br
En het geheel unieke was, dat hij, die het als priester nooit verder mocht brengen dan onderpastor omdat hij, zoals gezegd werd, theologisch niet voldoende onderlegd was om zelfs maar voor een pastoorsbenoeming in aanmerking te komen (hij ambieerde niets van dit alles; maar waarom zo luidruchtig doen over een kennis die toch tien maal middelmatiger breinen zich blijkbaar wel kunnen toeëigenen), - het geheel unieke was, dat Gezelle zijn grandioze Umwertung nu bijkans honderd jaar geleden begon, dat hij ze moederziel alleen voltooide, volkomen van binnen uit volbracht čn: dat hij elke eenzaamheid zou blijven aanvaarden om te zijn die hij geworden was, en geworden was en blijven zou zonder enige steun of instemming van buiten of zelfs maar een teken van herkennen.
9
Neen, het is stellig niet waar, dat Gezelle, zoals wel gesuggereerd werd, in deze tweede periode diep-innerlijk heeft opgehouden zich een rooms-katholiek priester te voelen, of heeft opgehouden het te zijn. Dat is duidelijk niet het geval. Dit bewijst alleen reeds het gedicht uit 1883 voor Karel Nisse Beati omnes qui timent Deum, dat, zo het zuiver poëtisch beschouwd een ietwat rhetorische prosodie en een wat al te vlotte, ook triviale monumentaliteit realiseert, toch duidelijk een waarachtig getuigenis is: voortgekomen uit gevoelens en gedachten die wel degelijk de zijne waren gebleven. Dat is evenzeer het geval met Rozenkrans!, De blaren vallen en een aantal andere gedichten nog. Hij maakte noch voelde zich innerlijk los van zijn Kerk; hij hield van haar (schoon anders dan vroeger), en zonder haar, van haar los is Gezelle eenvoudig niet denkbaar, niet mógelijk, en dit laatste dan werkelijk niet omdat hij daar ‘beschutting’ vond, - want wat kon hij nu beschutting noemen?! [22] De Kerk bleef, als de grond en het grondleven waarin hij geworteld stond, diepe realiteit
|
|