lijst van werken
vorige bladzijde



D E   N I E U W E   M E N S 243

vorige bladzijde zichzelf levende, uit zichzelf voortbrengende cosmische geschapenheid en hierin naar Gods beeld en gelijkenis; dit in tegenstelling met het hoewel diep vroom en ernstig toch argloos ,,impressionisme’’ dat zijn religieus natuurbewustzijn in de aanvang beheerste, toen de natuur nog niet als natuur was herkend. Met de wezenseigen grootheid van Gods schepping herkent hij ook de natuurlijke grootheid (en kleinheid) van de mens.
3. De voor zijn transcendent Gods- en cosmisch natuurbewustzijn essentiële functie der zinnen, - deze bij hem superieure en unieke vermogens.
4. Zijn persoonlijkheidsbewustzijn, dat extreme zelfbevestiging is geworden. Alle waarheid heeft geen ander aards doel dan de mens als onherhaalbare individuele persoonlijkheid volledig gestalte te geven, aldus te bevrijden en, ook aldus, te ,,verlossen’’. Om dit persoon-worden gaat het tenslotte slechts voor de mens op aarde. [f]
5. Onmiddellijk verband hiermee houdt zijn bewustzijn van de essentiële betekenis der persoonlijke vrijheid en der persoonlijke waarheid, de verdediging ervan, het volgen - desnoods tegen allen in - van de ‘eigen ster’. - Ook het lijden wordt nu essentieel anders gewaardeerd.
6. Zijn priesterschap is niet meer de vanzelfsprekende voltooiing van zijn dichterschap, maar het dichterschap - met alle consequenties van dien - de vormgeving van zijn apostolisch priesterschap: alleen als dichter kan hij de hem toevertrouwde waarheid zijn.
7. De strijd voor de waarheid als een geestelijk gevecht, dat in niets een vergrijp mag zijn aan de liefde. Het enige ‘doen’, het enige ‘geweld’ is het uitdragen der ene onverdeelde waarheid, doch dit deemoedig, als der dienaren dienaar. De houding jegens iedere naaste is een verwerkelijken van het Joanneïsche ‘Kinderkens, bemint elkander, bemint elkander!’
8. Christus, het Evangelie. Christus als de weg, omdat Hij ons het goede leven voor-leefde en Zijn zedelijke goedheid de enige voorbereiding is op het wezenlijke leven: het leven met de Vader, - dat ook het wezen is geweest van Christus’ eigen leven. Essentieel werd aldus wat Christus vóór zijn dood en met zijn leven de mens had voorgehouden.
9. De Kerk. In haar leefde hij zijn eenzame gemeenschap met Christus, en leefde hij zijn dienstbaarheid onder de mensen, en dit met gans de volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 17-07-2009