lijst van werken
vorige bladzijde



236 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

    vorige bladzijde als leenheere, in
    mijn’ handen zet;
’t is ’t Uwe, en ’k wille ’t gelden.

    U manschap doen,
    naar ridders recht
en eere, is mijn betamen,
    en nooit en zal ’k
    mij Uws, o God,
diens schild ik drage, schamen.

    Hier ben ik, Uw
    ontbięn getrouw:
slaan anderen, verwaten,
    den aweg in,
    ’k en wille, o goede,
o groote God, U laten!


**

Gezelle, zo zagen we, wilde duidelijk slechts met geestelijke wapenen strijden, - maar dan ook: in volle wapenrusting: aangegord met de ene, onverdeelde waarheid. De goddelijke waarheid toch heeft de mens slechts nodig inzoverre de mens in zijn woord de waarheid zelf aan het woord laat. En aangezien dit slechts mogelijk is inzoverre zij voor die mens lévende waarheid is en door hem scheppend veróverd is, veronderstelt dit van de zijde van de mens ook de hoogste medewerking, de hoogste ontplooiing van zijn geestelijke en scheppende vermogens, de volledige inzet van zijn religieuze persoonlijkheid.

Het behoeft wel nauwelijks betoogd, doch het zij hier om misverstand te voorkomen toch even opgemerkt nog: voor een mens als Gezelle impliceerde het doorgeven der onverdeelde waarheid het zelf leven overeenkomstig die waarheid. Al was het slechts omdat alleen de persoonlijke ervaring van de waarheid als waarlijk léven een figuur als Gezelle kon bewegen anderen in die waarheid te doen delen. Trouwens, reeds het dóordringen in de waarheid die Christus is, veronderstelt: volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 17-07-2009