lijst van werken
vorige bladzijde



216 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde Gods moeten verwerkelijken niets gemeen, ja, in zekere zin ook niets te maken heeft. Dit alles impliceert niet alleen, dat het ten achter blijven bij het bereiken der groten niet zijn ontrouw, niet zijn verraad is, en niet zijn wroeging kan worden (zijn wroeging, zijn ontrouw, zijn verraad kan alleen zijn dat hij tekort schiet ten aanzien van zijn bestemming), maar ook, dat hij met het realiseren willen van de goedheid der groten zijn goedheid zou vernietigen, zijn bestemming niet zou verwerkelijken, zijn opdracht ontrouw zou zijn. Het impliceert vervolgens, dat deze goedheid niet berust op een compromis, op een innerlijke halfslachtigheid, doch op een volledig toestemmen in een goedheid die, ook al is deze objectief een lagere, elke andere goedheid als voor hem beter of volmaakter uitsluit. Opgehouden heeft, als persoonlijk doel, als persoonlijke bestemming, wat het doel en de bestemming is der grote, uitverkoren zielen. Aan dat doel wordt niets meer gemeten. Geen trouw en geen ontrouw, geen falen en geen volmaaktheid. Vandaar de innerlijke vrijheid waarmede Gezelle zijn weg gaat. - En het gáan van die weg (der zinnen en der aarde naar een eigen ‘volmaaktheid’), het gaan van die volstrekt afwijkende weg (ener lagere liefde) die een radicale breuk betekende, en dit met die innerlijke vrijheid en zekerheid, - dat alles is, als men het beschouwt tegen de achtergrond van zijn jeugd (het verstorven, geteisterd dwalen met Christus gekruisigd), tegen de achtergrond ook van zijn Ruusbroecverering, tegen de achtergrond vervolgens van het religieuze leven van zijn tijd en omgeving, behalve grandioos van oorspronkelijkheid, een prestatie van ongemene moed en schier revolutionnaire gedurfdheid. - En tevens was het niet meer dan een consequentie van deemoedige zelfkennis, volbracht, zoals Gezelle alles volbracht, in simplicitate cordis et veritate... Toch was, wat Gezelle hier deed, met zijn leven bevestigen en zijn, wat Blondel wijsgerig zou verdedigen toen hij stelde, dat slechts in onszelf en niet buiten ons de grondslag is te vinden van hetgeen goed is: goed... ‘für mich’; hetzelfde dat Jaspers stelde toen hij schreef: ‘in seiner Wahrheit er selbst sein’; en hetzelfde dat Gezelle, nog te Roeselare, als paedagoog voor zijn leerlingen had verlangd... Doch die goedheid, welke de vormgeving is der eigen persoonlijkheid, had voor hem persoonlijk haar laatste consequentie gevonden in de Umwertung ook - toen niet voorzien en lange tijd gevreesd - van zijn Godsliefde. ‘Het leven van Christus imiteren is geen gemakkelijke taak, maar het is oneindig volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-07-2009