lijst van werken
vorige bladzijde



VI DE NIEUWE MENS


Sorget, dass Gott euch gross werde.
ECKEHART

1

Aan zijn poëzie werd het geheim van Gezelle’s zwijgen nauwelijks direct toevertrouwd, - al is het zeker niet waar, zoals Gilliams meent, dat er in geen vers, in geen woord verborgen, een spoor van een psychische dwang tot zwijgen valt aan te wijzen. [1] De teleurgang van die verborgen jaren kan men ten eerste vermoeden aan enkele, fragment gebleven, doch daarom wellicht te welsprekender gedichten die het zwijgen inleiden en in de aanvang vergezellen. Deze weinige fragmenten geven, maar dan ook zeer doordringend, iets prijs van een volkomen innerlijke ontreddering, men hoort de klokken luiden van een verzonken wereld. Zij móesten wel weinige blijven, want in het tempeest van die nacht weerklonk boven het verdronken land alleen de alarm-klok van ‘het beieren des gebeds’, en dit bleef de verborgenheid der ziel behouden. Ten tweede werd de sluier een weinig opgelicht in de enkele fragmenten, die het einde van het zwijgen vergezellen, uit welke blijkt dat hij in zichzelf bepaalde weerstanden moest overwinnen om de dingen te zeggen die hij te zeggen had en waarvan hij wist, dat hij zich daarmee scherper en verder dan ooit van zijn tijd en omgeving verwijderd had. Wijzen de eerste hier bedoelde fragmenten op de ontreddering waarmede het zwijgen inzette, de laatste fragmenten laten verstaan dat hij een nieuwe innerlijke orde gevonden had. Het is zeer merkwaardig, dat juist met dergelijke strofen het begin en juist met dergelijke strofen het einde van Gezelle’s zwijgen gepaard is gegaan. Bedoelde weinige fragmenten citeerde ik reeds. Slechts deze ene strofe zou ik er volledigheidshalve nog aan willen toevoegen; daarin wordt gesproken van een Gezelle,

die, blij van nog te leven,
     stilzwijgend menig jaar volgende bladzijde




















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 14-07-2009