lijst van werken
vorige bladzijde



O N T W R I C H T I N G   D E R   O R D O   A M O R I S 195

passingen – En dan niet als alleenstaand geval, als een toegeving voor dit of dat temperament, maar als een waarheid, als dogma – welk dogma weet ik niet juist, maar een oplossing van die schijnbare tegenstellingen, van die schijnbare vijandelijkheden die in mij elkander aantrekken, elkander steunen en niet de een zonder de andere kunnen bestaan” (p. 130).

b. Gaf men wel eens acht op al de vragen die deze mens heeft gesteld, en op de eigenaardige sfeer die deze verwondering allengs om hem (en in ons) schept? Hier doel ik ook op vragen als:

Waarom, waarom bemin ik toch
         den donder,
ontleedt o gij, die wijs zijt, mij
         dit wonder.


of:

Waar gaat gij, o geest van de blomme
         wanneer
zij ’t leven moet laten en liggen


of:

Zegt mij hoe de sterren worden
         zegt mij...


c. Het denkbeeld van een geloofscrisis moet ons overigens niet te zeer onthutsen, ook niet bij een Gezelle die ons steeds als zo ‘sereen’ werd voorgesteld. Een geloofscrisis is, bij wie ook en al blijven talloze oprechte en diep-gelovige mensen voor die beproeving behoed, in de grond de meest normale zaak van de wereld: zij hangt – niet onverbrekelijk maar wel ten nauwste – samen met het wezen van het geloof: het aanvaarden van het in laatste instantie onbewijsbare, de nàcht van het geloof, een nacht die altijd actueel moment en voor het bewustzijn altijd essentieel element is. Niet wat het verstand ons zegt verheldert die nacht; het verstand blijft steeds ergens in gebreke en vraagt tenslotte altijd als laatste act weer een act van geloof, het buigen juist van het verstand; maar dat het geloof inderdaad en waarneembaar ons léven is, onze menselijke gestalte, maakt wat wij geloven als waarheid op beslissende wijze aanvaardbaar. Is zij dat niet meer, dan is een geloofscrisis onvermijdelijk, te onvermijdelijker schier bij een Gezelle die, om het eens zo paradoxaal te formuleren, geen waarheid, maar (van de waarheid) het leven had gevraagd; en zijn enige roem was juist geweest dat zijn geloof, zijn waarheid, inderdaad (en hoe prachtig voor hem) zijn leven was geworden.
    En waarom ook zouden we voor het denkbeeld van een geloofscrisis bij Gezelle terugdeinzen? Zij maakt Gezelle toch niet kleiner? En toch ook niet zóveel gecompliceerder – als we aannemen, en er is geen reden meer om dat niét aan te nemen, dat Gezelle niet zó simpel is geweest. – Bovendien is niet enkel een langdurige geestelijke crisis, doch ook een geloofscrisis als reële mogelijkheid gegeven met de beide fundamenteel verschillende religieuze orde-eenheden, waaruit zijn poëzie in de beide perioden voor en na zijn zwijgen geboren werd.





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 05-09-2009