lijst van werken
vorige bladzijde



N I E U W E   M O T I E V E N 119

verstaan. Waar hij zich wendt, overal leeft hij God, drinkt hij God met het onverzadigbare dorsten van zijn grote, zuivere ziel. In 1859 vróeg hij nog, met de ontroerde stem van het eerste schone vermoeden:

       Eén wortelken, is er éen blad,
éen sperelken, is er éen spierke aan,
       waarin de Heere niet – ach!
Zijn eigenen wille en Zijn hert heeft?


maar later wordt het weten hiervan – het weten tevens van een onverbrekelijke eenheid – tot een goddelijke dronkenschap:

‘Waar vinde ik Hem?’ o... ‘Vinde ik Hem!’
Zegt liever: ‘Waar ontvinde ik Hem?
    Hoe zal ik Hem ontvaren?
Hij roert in mij! Hij waagt in mij!
Hij nacht in mij! Hij daagt in mij!
    Wie zalder ons ontgâren?’

o Wondernisse! o Wonderheid,
en zonderbaarste zonderheid,
    dat, overal gesmeten,
bij ’t karrevoer, getuigenis
van God en van God’s goedheid is,
    en wij.. ’t zoo weinig weten!


**

In deze oorspronkelijke liefde van God – Gezelle via de natuur, d.i. met de taal der ganse schepping openbaar geworden – hervond Gezelle, voorbij de Zoon, de Vader: God als Vader, en ook met dit, vóor alles van dankbaarheid vervulde Vader-bewustzijn der tweede periode heeft zich een fundamentele Umwertung voltrokken. – In de eerste periode toch (welke haar einde bereikt tijdens het zwijgen van 1860 tot 1880) betekende, gelijk ik reeds opmerkte, voor Gezelle ‘Gott ähnlich werden’: ‘Christus nachfolgen, Christus anziehen, in Christus leben und wandeln, für Christus leben und sterben’. Terecht werd deze definitie – nog in 1918 door volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 01-09-2009