lijst van werken
vorige bladzijde



N I E U W E   M O T I E V E N 109

oeuvre voor en na zijn zwijgen beheerst. In beide perioden werd een volstrekt andere religieuze levensbezieling souverein, leeft zijn religieuze persoonlijkheid primair uit geheel andere waarden, wordt zijn schoonste levensdrift door geheel andere bronnen gevoed. De Umwertung is zo radicaal, dat men – gelijk blijken zal – zou kunnen spreken van een fundamentele Umwertung van zijn priesterschap. Om het gans eigenaardige van de situatie (schoon enigszins paradoxaal) scherp te stellen: Vondel, zou men kunnen zeggen, was de leek die God vond in de luister en heerlijkheid der Kerk (ook de jonge Gezelle vond Hem daar); Gezelle, in zijn tweede periode, was de priester die God eerst werkelijk vond in de heerlijkheid en pracht der schepping. Overigens: allerminst pantheďstisch. Niemand had minder aanleg voor pantheďsme dan juist Gezelle, die zulk een grandioos, alles-beheersend, bijna Cusaans besef bezat van Gods transcendentie. – Vanzelfsprekend schreef ook Vondel schone, diepvrome natuurgedichten, welke zijn gevoeligheid op dit punt verraden; maar het klimaat waarin hij leefde, ook religieus leefde, de bron waaraan hij en waaraan ook zijn Godsbewustzijn zich voedde, was een ‘Heerlijkheid’ die stellig niet laat staan onaflaatbaar en, minder nog, essentieel bestond in de abondante pracht der scheppende aarde. Dit mag, voor wat Gezelle betreft, onwaarschijnlijk klinken, het is niet minder waar, en heel wat stelliger en consequenter waar dan men geneigd is te veronderstellen.
    Inderdaad, wanneer Gezelle weer gaat spreken, ‘blijkt dat het centrum van zijn aandoening is verplaatst’, – doch anders toch, enkele nuances anders dan Van de Voorde vaststelde. [1] Want het was niet een verplaatsing ‘uit het tijdelijke, individuele leven’, dat allerminst; en ook niet exclusief een verplaatsing naar ‘de eenwige, kosmische natuur’, want met dit laatste wordt Gezelle’s gespannen aandacht voor de mens, en trouwens ook zijn onmiskenbaar gebleven, diepe en oprechte liefde voor de Kerk al te zeer verwaarloosd.

In de jonge Gezelle had óok de schoonheid der aarde een liefdevolle aandrift naar God gewekt, doch Christus, de heerlijkheid der Kerk en toen ook Christus gekruisigd, waren de souvereine realiteit gebleven, dč liefdevolle aandrift van zijn leven en van zijn gedichten. Eerst in Christus gekruisigd voltrok zich de vereniging, eerst in de algehele zelfontlediging volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 31-08-2009