|
I V N I E U W E M O T I E V E N
1
In welk opzicht verschilde de latere Gezelle nu zo radicaal van de vroegere? Een eerste radicaal verschil laat zich wellicht het beste kenschetsen met twee strofen: beide de ars poetica van de priesterdichter, beide geheel verschillend van inhoud, en beide – blijkens het dichtwerk zelf – voor een der perioden essentieel: een der perioden volledig karakteriserend.
De eerste strofe citeerde ik reeds:
Dan op, gij Dichtren, schaamt u niet;
voor Jesus de eerste stem,
voor Jesus! en het laatste lied
voor Jesus, nog voor Hem!
|
De tweede hier bedoelde strofe, die geheel de latere Gezelle reeds aankondigde en samenvatte, luidt:
God! ik alleen ben Uw priester op aard,
Uw schepping dat is mij een tempel,
en al het geschapene wilt Gij, o God,
ontvangen van uit mijne handen.
|
De eerste strofe leidde de Christus-mystiek in: het zelf-ontledigd leven in Christus gekruisigd, het leven ook met Christus’ Kerk, met welke voor hem alle genaden gegeven zijn. De tweede strofe leidt de natuurmysticus in, die Gods glorie en liefde primair leeft en openbaart via de schoonheid der schepping.
Deze tegenstelling is niet zo maar de toevallige tussen twee strofen, zij is te constateren als de wezenlijke tegenstelling die zijn gehele poëtisch
|
|