lijst van werken
vorige bladzijde



A F G E W E Z E N   O O R D E E L 91

tot het échec telkens, met felle bezieling werkzaam is gebleven. Waarom heeft hij dan eveneens tijdens dat driemaal herhaald begin gezwegen?

**

Ook Urbain van de Voorde heeft zich zeer intensief met het probleem van Gezelle’s zwijgen bezig gehouden. Terecht betwijfelt hij, of ‘enkel de bedekte vervolging waaraan hij toen vanwege de geestelijke hiërarchie van zijn bisdom te lijden had, de voornaamste oorzaak zou zijn’, [7] doch met de verklaring die hij – heel wat minder grof en plomp dan Dr van Acker met de woorden ‘het sprookje van Gezelle’s platonische homo-sexualiteit’ suggereert [8] – integendeel, uiterst kies, met velerlei voorbehoud en schroom, en tevens met een bijzonder gevoelig indringende psychologie voordraagt, kan ik evenmin instemmen. Het staat voor mij, evenals trouwens voor Urbain van de Voorde absoluut vast, dat Gezelle’s gevoelens van vriendschap geheel zuiver zijn gebleven; vast staat ook dat zijn vriendschappen geheel en al beheerst werden door een waarachtig priesterlijke liefde. Dat blijkt, behalve reeds onweerlegbaar uit Gezelle’s brieven aan Eugène van Oye, uit practisch alle gedichten voor de vrienden geschreven, en het is stellig niet het minst hun pure, heldere klank welke de innerlijke zuiverheid der gevoelens verraadt. Niettemin acht ik het zeer wel mogelijk, dat, gelijk ook Urbain van de Voorde aanneemt, Gezelle zich plotseling verontrust bewust werd, dat hij in zijn in oorsprong geheel zuivere genegenheid verder ging (d.i. menselijker bleef) dan de priesterlijke liefde voor, dan, ja, laat mij het zo mogen uitdrukken, dan de priesterlijke verliefdheid op een ziel mag toelaten. In ieder geval was hij zich, blijkens zijn brieven, dit gevaar bewust, en mogelijk bevat de regel ‘Maar ik zou dan weêr dat herte / dragen naar...’ een toespeling op een nog te menselijke gehechtheid. Misschien dat dit gevoelig en waakzaam geweten – de priesterlijke liefde niet willende vertroebelen met een nog te persoonlijke genegenheid (inderdaad, meer was het niet; maar dat was reeds zeer véel voor die zuivere mens) – ook dáarom weldra in zijn verwijdering van Roeselare, hoe diep ze hem in de ziel sneed, kon berusten, en in dat geval zou die gewelddadige verwijdering al niet minder een ‘vrijwillig verzaken’ zijn geweest.
    Urbain van de Voorde echter is van mening, dat Gezelle’s onrust een troebeler, duisterder oorsprong had dan het eenvoudig menselijk element volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 27-08-2009