lijst van werken
vorige bladzijde



90 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

taalkundig congres; hij gaat niet; hij antwoordt: ‘Kijkt gij over den grooten muur en blink’ de zonne u tegen, terwijl ik beneden blijve ootmoedig schoûrke staan’. [c] Aan Rond den Heerd wordt zijn medewerking vrijwel nihil: ze beperkt zich tot enkele vertalingen. Zijn vrienden van het ‘Gilde van Sinte Luitgaarde’, wier strijdbaarheid en geestdrift voor de vlaamse taal, ondanks meningsverschil op bepaalde punten, nog altijd zijn warme belangstelling heeft, láat hij strijden en schrijven (ook brieven schrijven aan hem!), – hij mengt zich in geen strijd en zwijgt practisch volkomen. [d] Het is duidelijk: het Brugse activiteitsparoxisme behoort al ettelijke jaren tot het verleden. En dit isolement, dat hij ook zelf wilde, handhaaft hij nog in 1878, d.w.z. twee jaar vóor hij zich als dichter zó prachtig en volledig en uit zo geheel nieuwe diepten zou hernemen, dat men het ook als uitgesloten moet achten dat deze nieuwe Gezelle nog in 1878 werd ‘voorbereid’ met een ‘gebroken’, ‘gedéséquilibreerde’ en ‘lusteloze’ Gezelle. En toch: hij zwijgt. Ook in Kortrijk zweeg hij nog acht jaar lang. Ondanks de essentiële functie in zijn leven van het dichterschap, de genezende en levenwekkende krachten welke de scheppingsact in hem vrijmaakt; ondanks het spontaan karakter dat zijn vehemente scheppingsdrift van nature kenmerkte; ondanks de grotere rust: ondanks het feit dat hij zich met verschillende van die Kortrijkse jaren reeds aan de (stellig niet troosteloze) vooravond bevond van een glorieuze vernieuwing.

Baur meent, met betrekking tot het Brugse zwijgen: ‘Men begrijpt het beter, als men weet van al die ontredderende zielsverwikkelingen en het bovenmenselijke, vaak prozaïsche werk, waarin het leven van de dichter dáar verstrikte. Een tot driemaal in eigen geweten verwekte indruk van onherstelbare mislukking, van niet aan te passen disharmonie met het kader dat hem opnam, verwekt bij de hypergevoelige een bitterheid, een priesterlijke acedia, die de dichter in hem een tijdlang doet ondergaan in moeilijk te genezen, mensenschuwe, zenuwslopende vereenzaming’. [6] Goed, maar ten eerste: welke waren dan al die ontredderende zielsverwikkelingen die hem nu, en nooit vroeger, in die hoek van mensenschuwheid dreven waar hij met stomheid geslagen was; en ten tweede: als hij tot driemaal toe als een mislukkeling eindigt, dan betekent dit, bij Gezelle, dat hij ook tot driemaal toe met felle bezieling begonnen is èn, volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 27-08-2009