lijst van werken
vorige bladzijde



60 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

zich ook voor de hemel geen schoner blijdschap kon voorstellen. Dit betekent: het waarlijk algeheel bevrijd- en verlost-zijn is voor hem een werkelijkheid der áarde geworden, een hier en nu, en een ervaring, die de honger van zijn hart op die ogenblikken geheel verzadigt. Zijn hele innerlijke structuur in die jaren bestemde hem ertoe niet te rusten voor hij zulk een vrede gevonden had. Zoals een wijsgeer niet rust vóor zijn denken tot de laatste vragen is doorgedrongen en hierop, positief of negatief, een antwoord heeft gevonden, zo kon ook Gezelle’s groot en menselijk, levenshongerig en godsdienstig hart (en zo ook Gezelle’s overgevoelig geweten) niet rusten vóor hij die laatste blijdschap had verworven waarin alle andere blijdschappen der aarde hetzij weggevaagd zijn, hetzij hun orde en daarmee hun rechtvaardiging gevonden hebben, die blijdschap ook waarin al de droefheden en onrusten der aarde verzoend aanvaard staan, want Gezelle, deze zuivere, kon geen droefheden ontkennen of ervoor vergetelheid zoeken. Gezelle werd voortgedreven naar een waarheid die op dit alles antwoord zou zijn, d.w.z. naar die laatste blijdschap – waarover het Evangelie spreekt – die niemand, en niets, ons meer ontnemen kan. Het denken streeft uit zichzelf naar het zijnde, het hart naar het zijn, en in Christus ontledigd ìs het: is het Gòd-vervulde stilte tevens. Voor Gezelle is de zelfontlediging, het innerlijk vrij worden van zichzelf en van de wereld een met God, met Gods wil verenigd worden, een inruilen van zijn wil voor Gods wil, en zo werd de zelfontlediging voor hem de vrijheid en blijdschap der kinderen Gods. In deze laatste blijdschap vinden ook alle andere blijdschappen der aarde hun zin en verantwoording terug, en werden ook deze zijn deel weer; in zijn ontledigde en vrij en puur geworden ziel stromen nu weer onbelemmerder de blijdschappen binnen die eens zijn deel waren toen hij, als vervoerde, zijn vurige priesterjeugd begon, en het is dan niet zo verwonderlijk dat deze mens, toen zijn genezen een aanvang nam, toen God zo diepe aanwezigheid in hem werd en hij weer algeheel, en hoeveel gelukkiger, zichzelf voelde worden, hier en nu een zo volkomen blijdschap smaakte, dat hij stamelde:

      en, ware, o God, Uw hemel anders niet
als éen van die, nog zou ik alles geven
voor éen van die, gelijk ik nu... ik nu geniet. volgende bladzijde




















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 23-08-2009