lijst van werken
vorige bladzijde



32 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

eenzaamheid weldra) was, dat hij bestendig gedreven werd, de laatste realiteit van de mens te doorleven: de verhouding mens God, God mens. Als deze ‘laatste realiteit’ tevens datgene is, waardoor de mens eerst waarlijk mens wordt (hetgeen ik niet betwijfel), dan was Gezelle hierdoor en hierin inderdaad een zeer eenvoudig en simpel mens. Wie toch is eenvoudiger dan hij wiens geest volstrekt naar dat ene streeft waardoor de mens eerst waarlijk mens wordt?! Maar deze gewoonheid was dan tevens zijn uitzonderlijkheid, zijn menselijke zuiverheid en unieke onvoorwaardelijkheid. Door deze eenvoud behoorde hij tot die niet zeer velen, wien het woord geldt: Zalig de eenvoudigen van geest, want hun behoort het rijk der hemelen; en zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. Gezelle’s eenvoud beperkte zich dan echter allerminst tot die vraag- en probleemloze eerbied der onbewusten en onpersoonlijken, tot het argeloos geloof der van nature onderworpenen. Integendeel. Zijn eenvoud was de exponent van een helder en hoog bewust-zijn, en er bestaat dan ook geen groter misverstand dan de mening, dat Gezelle’s poëzie probleemloos is gebleven. Maar ook geen naargeestiger misverstand dan de mening, dat zijn problematiek zich afspeelde binnen de grenzen van het ons allen vertrouwde geloofsleven. Dat is al evenmin waar. Gezelle’s motieven mogen we dan al ergens en tijdelijk als ons vertrouwde motieven herkennen, Gezelle’s problematiek is die van de volstrekte mens, en niets, nietwaar, is de velen minder vertrouwd en gemeenzaam dan het ‘volstrekte’. Dit moge voor de velen dan terècht zo zijn, Gezelle behoorde in ieder geval niét tot hen die terecht zo zijn. Hij is werkelijk een weinig anders. En dat was ook reeds de jonge Gezelle in de roeselaarse jaren vóor zijn zwijgen. Hij was anders in zijn problematiek, anders door zijn vurige volstrektheid, en daarom ook verontrustend anders in die ons vertrouwde motieven. Men geraakt dan ook volkomen in strijd met de feiten, wanneer men Gezelle’s lyriek karakteriseert als ‘eenvoudige gevoelsmystiek’ [3], hoe piëteitsvol men dit ook bedoelt, voordraagt en halsstarrig uitdraagt. Want hoewel de jonge Gezelle, de Gezelle vóor de periode van zijn stilzwijgen, nog slechts in een voorbereidend stadium van zichzelf verkeerde, in de fase van zichzelf wòrden en nog niet: zich-zelf zijn, wist hij in deze begin-fase reeds een bewustzijn, een diepte en innerlijkheid van leven te bereiken, een innerlijke vrede en helderheid ook, welke de velen vaak nog niet eens als einde, als ’t einde van al volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 13-07-2009 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 21-08-2009