|
DE LEEGLOOPER
|
...„wir verwirrte Menschen: unstet ist
Und ruhlos alles, alles, was wir denken, was wir tun.”
Tschan-Jo-Su
|
1
Ik was de jongste. Mijn vader scheen mij reeds een oud man toen ik nog een knaap was, en mijn moeder heb ik slechts gekend van het oud, vergeeld portretje dat ik nog van haar bezit en waarop zij zeer jong is. Zij zou wel mijn zustertje kunnen zijn, dit even glimlachende, mijmerende vrouwtje. — Mijn vijf broers zijn welgestelde lieden geworden: hechte schakels.
De laatste maal dat ik mijn vader sprak was kort voor zijn dood. Hij begon toen al zeer te verminderen; hij kon niet meer opstaan, moest in alles geholpen worden en was onzindelijk. — Om het aarzelende wellicht van mijn onrustigen blik beet hij mij plotse!ing toe: „Neen hoor, ik ga nog lang niet dood!” Maar toen hij daarna een kort resumé van het ochtendblad gaf, scheen de vinnigheid waarmede hij me van zijn gezondheidstoestand op de hoogte had gebracht, te verminderen. Hij herwon, naarmate hij verdersprak, zijn zelfvertrouwen. In ieder geval bleek hij nog zeer helder van geest, hetgeen, gezien zijn toenemende onzindelijkheid, niet anders dan zeer pijnlijk voor hem kon zijn.
Den nacht, waarin hij stierf, schrok de ziekezuster plotseling uit een korten dommel wakker. Midden in de kamer stond de gestalte van den stervende, vervaarlijk groot in het zwakjes flakkerende licht van het nachtpitje. Zijn magere armen sloegen een wit en woest teeken, maar nog voor de zuster hem in bed had gelegd was hij gestorven. Ik denk, dat dit de laatste keer was dat hij schreewde: „Ik wil niet sterven! Ik ga nog lang niet dood!” Toch is het gebeurd; natúúrlijk is het gebeurd; het heeft dezen waakzamen man zelfs nog overrompeld. — Ik denk dat hij altijd zoo zijn levensenergieën heeft verspild; voor mij is er tenminste niet veel overgebleven. Hij had juist genoeg voor mijn broers en zij zijn dan ook wilskrachtige en aanzienlijke lieden geworden. Ik hield alleen de helderheid, en iets, dat mij het portretje van mijn moeder boven alles dierbaar heeft gemaakt. Haar glimlachende blik — mij telkens en lang tot zich trekkend — heeft zich voor mij ontraadseld, en het is mij nu
27
|
|