lijst van werken
vorige bladzijde



DE MONGOOLSCHE KAMEEL




Bij de poort van een rumoerig rommelstadje, midden in de verlaten zandwoestijnen van Mongolië, stond een nietig Chineesch hondje en dat hondje kefte tegen een kameel: „Waf! waf! waf! wat ben jij lang!” Het bedoelde dit niet spottend (Chineesche hondjes zijn laf en spotten dus niet), het trachtte den kameel juist te vleien. zelfgenoegzame eigenwaan had het nieuwsgierig gemaakt naar de oorzaak van het vaak zoo trieste en altijd raadselachtig zwijgen der kameelenen, en deze eigenwaan fleemde nu om een korte gemeenzaamheid.
    De gemeenzaamheid werd hem gegund. De kop van den kameel gleed langzaam omlaag, maar deze bleek zoo monstrueus van dichtbij, dat het hondje er nog beduusd van was, toen de kop al weer lang omhoog was gegleden. Totdat het keffertje eindelijk besefte, dat de kameel met deze révérence zijn compliment had aanvaard.
    Waarop het — vrijpostiger nu door de listig gewonnen toenadering — op zijn onhebbelijk-drukke wijze naar het leven van den ander en diens soortgenooten begon te informeeren, en de kameel, met de hem eigen goedaardigheid (grijnsde ze?), zijn nieuwsgierigheid bevredigde:
    „Waar geen andere beesten kunnen leven — in woestijnen waar dagen lang niets te vinden is dat naar voedsel zweemt — leven wij. Want wij zijn gehard en getraind tegen veel; we kunnen weken achtereen zonder voedsel of drinken, en, als er niets anders is, volstaan we reeds met een droog stuk hout. — Je ziet, soms kosten we nog niet eens ’n kluif, en desondanks blijven we toch van bijzonder veel nut. Tenminste voor woestijnbewoners. — Dat is een verschil met jullie hondjes. Jullie zijn iedereen van nut.”
    Het hondje, op zijn achterpooten gezeten, luisterde verstandig èn zeer gevleid. De kameel sprak met zachte, eentonige stem, als voor zichzelf alleen, en het hondje vond den kameel al meer en meer een zeer beklagenswaardig beest. Hetgeen hem nóg gretiger deed luisteren. Zijn glinsterende oogjes werden van een pientere levendigheid en zijn huidje geraakte in geaffaireerde spanning. — Doch op hetzelfde moment daalde de monstrueuse kop weer zoo verraderlijk laag in zijn richting, dat het hondje — als schoof het met zijn achterste plotseling door een glasscherf — geschrokken en onrustig achteruit sprong. volgende bladzijde


22





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-01-2007 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 08-03-2010