terug naar werken Henri Bruning
vorige bladzijde

gehele stuk vanuit dit antwoord - niet vanuit die droefheid - geschreven werd; weshalve dit antwoord het accent van het gehele stuk moet bepalen: reeds in het voorgaande moet worden voorbereid, aangekondigd, o.a. door de begeleidende muziek, waarvan de keuze (of de uiteindelijke beslissing erover) uiteraard aan de regisseur is. De regisseur toch is degene die een tekst gestalte geeft, d.w.z. voltooit: voltooit tot spel. De schrijver van een hoorspel of toneelstuk doet niet meer dan een tekst leveren, waarvan de vormgeving en voltooiing aan anderen is toevertrouwd.

Passende zachte muziek; tegen de achtergrond van deze muziek hoort men de beide navolgende motto’s, waarvan het eerste door een mannestem, het tweede door een vrouwestem wordt gezegd.


1ste

Stem (stil, weermoedig) : En het duister was reeds gevallen; en nog was Jezus niet bij hen... En de zee ging hoog... (Joannes VI, 18)

2de

Stem (een bijna woordeloze treurigheid; men hoort veeleer een langzaam, donker rhythme, met nauwelijks heffingen; elke dramatische nadrukkelijkheid, ook elk beklemtonen van de zin der woorden worde daarom vermeden).

Warum ein Engel? Ach es kam die Nacht
und blätterte gleichgültig in den Bäumen.
Die Jünger rührten sich in ihren Träumen.
Warum ein Engel? Ach es kam die Nacht.


Die Nacht, die kam, war keine ungemeine;
so gehen hunderte vorbei.
Da schlafen Hunde, und da liegen Steine.
Ach eine traurige, ach irgendeine,
die wartet, bis es wieder Morgen sei.

(Rilke, Neue Gedichte)


V o o r s p e l

Paasochtend. Men hoort in de verte een diesel naderen en in de verte voorbijgaan; men hoort in dezelfde verte doch iets zwaarder een internationale trein grommen; vervolgens, dichterbij, doch toch nog op enige afstand, een grote, zeer drukke verkeersweg fietsers, auto’s (claxons), scooters, brommers en ertussendoor het knetteren van een motor : de stad trekt naar buiten. De luisteraar behoeft de geluiden niet dadelijk precies te herkennen; ze vloeien dooreen en blijven zich herhalen en vormen een doffe monotone stroom, waarvan men soms de geluiden herkent. Soms zijn deze rustiger, soms heftiger, soms nemen ze toe, soms af, zoals het zuchten en hijgen en grommen van een branding. Wanneer de geluiden verzwakken, hoort men eerst, enkele malen, zwak, als bij vlagen aangedragen door de wind, het feestelijke luiden van een torenklok;




















dan de stem van een priester, prekend in een kleine ruimte - voor een gering gehoor dus ( 1 ) - met stille, heldere stem en vrome aandrang, innig en ernstig. Doch telkens wordt de stem overstemd en overspoeld door de geluiden van de grote verkeersweg; dit echter niet verwoed of vijandig, maar zoals een branding de dunne kreet van een meeuw overstemt en wegvaagt zonder van die kreet te weten. Het zijn twee werelden die elk hun eigen leven leiden en waarvan de ene het bestaan van de ander niet kent. Dit laatste kan uiteraard niet tot uitdrukking worden gebracht, dat behoeft ook niet; alleen : zo - alsof er generlei betrekking tussen hen bestaat - moeten de geluiden van de verkeersweg zich verhouden tot de stem van de priester als zij deze uitwissen. Zo worden aanstonds ook de triviale gesprekken van de « motorische wereld » van de verkeersweg argeloos gevoerd, zonder vermoeden van een andere werkelijkheid. Juist het onnadrukkelijke waarmede de vaalheid zichzelf is, zonder bij gedachte zichzelf is, onderstrepe Rilke’s woorden « die Nacht, die kam, war keine ungemeine; so gehen hunderte vorbei. »
De woorden die men van de priester opvangt en die telkens weer worden overstemd en weggevaagd, luiden:


     Solemnitas solemnitatum

Het Lam heeft de schapen vrijgekocht : Christus, onze hoop is verrezen

De Heer heeft u binnengevoerd in een land dat druipt van melk en honing, alleluja

Ik ben verrezen en ben nog bij U

(smekender) : Laat Israël nu zeggen, dat Hij God is; dat Zijn barmhartigheid duurt in eeuwigheid

(smekender) : Broeders, doet het oude zuurdeeg weg

Laten wij dan een feestmaal houden met ongedesemde broden van zuiverheid en gerechtigheid en waarheid

Laten wij nu jubelen en ons verblijden

(zacht, innig) : Dit is de dag die de Heer gemaakt heeft

Na deze laatste woorden hoort men een motor met open knalpot van verre fel en heftig naderen en voorbijrazen (zoals in Cocteau’s film Orphée). Daarna ’n ogenblik stilte. Dan opnieuw de geluiden van de grote verkeersweg, nu afgewisseld met de volgende dialogen :

Man : Maar dat zeg ik toch!
Vrouw : Zei je dat?
Man : Neen, dat zei ik niet!


    ( 1 ) Ik ben mij ervan bewust, dat deze bijzonderheid in dit geval niet waarneembaar kan worden gemaakt; zij wordt dan ook slechts vermeld ter verdere precizering van de aard van de stem, de sfeer van het gepreekte.





















terug naar werken Henri Bruning
volgende bladzijde

4


5


aangemaakt: 05-12-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 13-10-2014