lijst van werken
vorige bladzijde



-6-

volgende bladzijde te verwerkelijken, doemde niet slechts henzelf een vreemde en eenzame te zijn in de wereld van hun tijd, maar dwong hen ook een volk een vreemde te doen worden (en te doen blijven) temidden der omringende volken, de goden dier volken te verloochenen, hun wetten en erediensten te verwerpen - om alleen. Jahweh en Diens wetten (goddelijke en daarom onherroepbare) te erkennen. Afgezonderd van de overige volken zou dit volk altijd een eigen, eenzame weg moeten gaan door de geschiedenis der volken. Deze afzondering is echter tevens - het boek Esther maakt dit drama misschien het meest rechtstreeks herkenbaar - oorzaak van vijandschap, haat en hoon bij andere volken, voor welke Israel een onbegrijpelijk, ongeloofwaardig, hooghartig en, bij toegebrachte nederlagen een - met zoveel leedvermaak vastgesteld - door zijn eigen God verraden (voor de eigen leiders: een om zijn ontrouw getuchtigd) volk is. Deze vernederingen samen met de macht van het kwaad en de dan als juk, vloek of doom ervaren Wet, deden dit volk steeds opnieuw tegen zijn eigen leiders in opstand komen, hen met woeste vijandschap achtervolgen en naar het leven staan, de heilige wetten verguizen en al de weldaden van Jahweh vergeten en verachten. Steeds weer worden zijn leiders geconfronteerd met de vergeefsheid van hun woord, het "bedrog" van hun innerlijke stem; wat zij waarnemen, "het is altijd: Jahweh verloochenen, van Jahweh afvallen, Jahwehs aangezicht ontlopen; anderen aanzetten tot afval en wetsovertreding; vol leugen zijn, leugens uit het binnenste van de mens omhooggekomen. Recht speelt geen rol meer, alle gerechtigheid is ver; de waarheid wordt openlijk ten val gebracht, oprechtheid heeft nergens meer toegang; alle trouw is uitgerukt en hij die zich van het kwaad afwendt, wordt aangevallen in zijn bezittingen" (Is.59,12 e.v.). Er zijn in de Bijbel momenten van zulk een alles overweldigende vertwijfeling om de eigen machteloosheid Jahweh's opdracht te volbrengen - "Schrap mij uit boek dat Gij hebt geschreven" (Ex.32,32), dat men reeds een woord als "Toch blijft Gij Jahweh onze Vader" somtijds hoort als een "uit de afgrond roep ik tot U" en Mozes' "Laat mij uw heerliijkheid zien" tot ons komt als de kreet van een totale verbrijzeling, een smeken om het enige dat hem kan staande houden, iets anders vermag het niet meer, iets anders is er niet meer, geen Volk Gods, geen weerklank, geen "innerlijke stem", geen van die heerlijke zekerheden van eens. - Waarom zou Jahweh - Zelf de in zijn raadsbesluiten en heerlijkheid altijd Ongedaagde - tot déze beproefden, wier lijden aan de wereld, aan hun opdracht en aan Zijn Volk vaak zo ondragelijk is geweest, wier trouw zo smartelijk werd beproefd, niét met de stém van een mens gesproken hebben (terwijl wij wél geloven dat in Jezus Jahwehs woord méns is geworden, uit medelijden met de schare)? Omdat er in onze gesloten, in haar eigen wetmatigheden opgaande natuurwerkelijkheid geen plaats meer is voor een werken Gods en deze geslotenheid geen initiatief van de zijde van God meer toelaat? Maar wat is dat toch voor een aanslag op die gesloten natuurwerkelijkheid, of op de vrijheid van de mens, wanneer God door een woord van Hem een mens staande houdt in een taak die hij reeds op zich heeft genomen, of wanneer Hij, via een mens, het mensdom aan de eigen, hem ingeschapen levensorde van de mens waarschuwend of met dreigende voorzeggingen herinnert? Dat gesproken woord van God is een goddellijk ingrijpen, inderdaad, maar wij behouden de volstrekte vrijheid om op dat woord, dat via een mens tot ons.komt, afwijzend of dankbaar, met overgave, te antwoorden d.w.z, wij reageren niet anders dan overeenkomstig de mogeliijkheden van de menselijke natuur. Deze blijft precies zo geheel in haar rechten en binnen háá'r mogelijkheden als bij willekeurig welk ménselijk woord dat onvoorzien en openbarend in ons bestaan ingrijpt. De menselijke natuur blijft precies zo wat zij is als de kerkermuur waardoorheen Petrus aan zijn gevangenschap ontkwam. - Maar volgende bladzijde















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 16-04-2001 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 24-02-2010