lijst van werken
vorige bladzijde



-4-

volgende bladzijde der religie, veronderstelt als oorsprong een inspiratie, een bewustwording van verpletterende kracht.
    Datzelfde moet gezegd worden i.v.m. een ander aspect dat in Abrahams levensverhaal tot uitdrukking komt. Want welk een (bepaald niet te verachten) wereld van heidens geloofsleven en heidense geloofsspanningen werd achtergelaten, of was overwonnen, voorbij, met de God van Abraham, de God van "Ik ben u een schild", de God van de omgang, omgang met de mens, een voor zijn getrouwen, juist voor zijn getrouwen, niet meer schrikwekkende God, maar een milde en menselijke, met Wie een nieuw uitzicht, een nieuw land, een nieuwe toekomst van vrede en rijkdom was zichtbaar geworden. Er is een weten reeds van Gods blijvende trouw, niet enkel van een God die trouw is aan zijn beloften, maar die trouw is als een menslievende God (die ook trouw zou blijven, later, in weerwil van alles wat in de geschiedenis van Israel aan ontrouw van de zijde van de mens zou plaatsgrijpen). Deze godsvisie (de morgenstond van Israels godsvisie) betrof hier niet enkel een aspect (een van de vele) van de godheid, zij is wezensbepalend geworden voor Abrahams godsbeeld, zij is centraal en voorgrond het hele Abrahamverhaal door. Genesis is niet allereerst het levensverhaal van de aartsvaders, maar voor alles het verhaal van een, tegelijk primitief en aangrijpend tot uitdrukking komend, nieuw godsbewustzijn, een nieuwe afhankelijkheid: de afhankelijkheid van een menslievende God, - welk godsgeloof Abraham tot Melkisedek het ontroerende woord deed spreken: "Opdat ge niet zou kunnen zeggen: ik heb Abraham rijk gemaakt" (Gen.14,23).
    Maar welk een, in wezen reeds totale, omwenteling met Abrahams godsgeloof ook heeft plaatsgegrepen m.b.t. de wereld van het religieuze heidendom, het speelt zich alles nog af als voorspel of in de periferie van Israels wordend godsverstaan. Vele malen belangrijker, niet slechts voor het verstaan van de Bijbel, maar vooral m.b.t. de machtige kracht en oorspronkelijkheid van de inspiratie die aan de Bijbel ten grondslag ligt, is een tekst als Exodus 33,18 e.v. Mozes vraagt: "Laat mij uw heerlijkheid zien". Waarop Jahweh, terughoudend en afwerend meer dan rechtstreeks weigerend en tegelijk alles onthullend, antwoordt: "lk zal mijn majesteit aan u doen voorbijgaan; Ik zal u in een rotsholte doen staan en u met mijn hand overdekken tot Ik voorbij ben. Eerst dan neem ik mijn hand van u weg en zult ge Mij van achteren zien, want mijn aanschijn kan niemand aanschouwen", "Mij kan niemand zien en in leven blijven".
    Het godsbewustzijn dat in deze "samenspraak" tot uitdrukking komt, behoort ongetwijfeld tot het schoonste en diepzinnigste, het zenith, van Israels godsgeloof. Indien uitgedrukt in de taal van de mythe ligt er toch, alleen al blijkens de aanwezigheid van het woord "rotsholte" een Erlebis-weten aan ten grondslag. - Vijftienhonderd jaar voor onze jaartelling neergeschreven, vindt dit godsbewustzijn nog vijftienhonderd jaar na Christus'geboorte zijn machtige weerklank in de grote mystici van het christendom wier godservaren steeds een totale geestelijke berooidheid (rotsholte) vooronderstelt. Deze samenspraak is, als zelfuitspraak van (de werkhypothese van deze aantekeningen!) ménselijk of natuurlijk godsbewustzijn, vele malen subliemer dan Thomas' "De hoogste godskennis is God kennen als de Onkenbare", dat enkel het weten van de ratio schijnt te vertolken.

    9. Indien deze (hierslechts aangeduide) oorspronkeliijkheid en onvergelijkbare grootheid van de bijbelse inspiratie slechts de uitkomsten zijn van een alleenspraak van de mens met zichzelf of teruggevoerd kunnen worden op de mens, op diens natuurlijk vermogen tot geinspireerd denken en schouwen; dan dient men toch tevens rekening te houden de twee volgende karak- volgende bladzijde















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 16-04-2001 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 24-02-2010