
|
-3-
verstaan min of meer gelijkstellen met het waarheidsverstaan dat wij gemeenlijk produceren, of dat we de mening zijn toegedaan dat zij hebben geweten op het plan waarop wij weten. Dat is, zacht gezegd, natuurlijk niet juist. Er is inderdaad sprake van twee "verschillende werkelijkheden"! Ons weten is overwegend een op anderen teruggaand, en bepaald geen opzienbarend weten. Wij zijn onderrichten. Zij waren - gezien vanuit de mens - oorspronkelijk geinspireerden. Wij brengen wel eens een mooie religieuze gedachte voort, maar deze weinigen van de Bijbel hebben - a-metafysisch gesproken - een religie voortgebracht, die, laat ons dit terdege blijven beseffen, een der ontzaglijkste en diepzinnigste uitspraken is geweest (en gebleven) van het religibuze geweten der mensheid, een religie die, hoewel verwant soms aan en met sporen van naijver soms op de religies der omringende volken maar toch mateloos daarboven uitrijzend, een in wezen volstrekt nieuwe schepping was, een zo volstrekt oorspronkelijk en uniek zich in hen ontvouwend ordegeheel van religieuze inzichten en religieuze praxis dat men niet te veel zegt als men zegt dat zich met haar intrede in de wereld der mensen een fundamentele omwenteling en Umwertung in de wereld der religies begon te voltrekken (en zich voltrokken heeft). Men is gedwongen hieraan de conclusie te verbinden dat deze weinige bijbelse mensen - nogmaals: gezien en gesproken vanuit de mens - minstens tot dat slag geinspireerden, daimonisch bevlogenen, hebben behoord waarvan al de grote scheppende geesten dezer wereld deel.uitmaakten. Zoals bij deze laatsten moet men dan eveneens bij de bouwers aan Israels religie spreken van een inspiratie van geheel exceptionele kracht, diepte en helderheid, - bij hen echter resulterend in een nieuw, revolutionerend weten omtrent God, mens en wereld. Reeds wegens déze oorsprong in de mens, zo kan men dan zeggen, kon hun gedachtengoed enkele duizende jaren ongebroken voortbestaan,
terwijl, zo moet men er aan toevoegen, óns persoonlijk verworven gedachtengoed het veelal reeds in ons eigen leven nauwelijks enkele jaren uithoudt, hoe gelukkig het ons ook tijdelijk gemaakt heeft; dan komen er scheuren in; het wordt omgevormd, zo niet vernietigd; het behoorde tot de voorlopigheden van een wordend waarheidsvorstaan van aanzienlijk lager menselijk niveau en aanzienlijk beperkter levenskracht.
8. Laten we bij de aard, het gehalte, de oorspronkelijkheid van de geinspireerdheid die aan de Bijbel ten grondslag ligt, die haar droeg en draagt, even stilstaan. Het is niet zonder zin, dunkt me.
Wij zien Abraham steeds als een mens van groot geloof en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Jahweh vraagt hem het offer van zijn zoon en hij begeeft zich zonder tegenspraak op weg om Jahwehs wrede bevel ten uitvoer te brengen. - Maar bezien wij dit verhaal vanuit de mens en als een mythische spreekwijze waarmee een bepaalde religieuze gedachte en niet een bevel van Gód, niet "Gód zei" tot uitdrukking wordt gebracht, dan wordt in dit verhaal een totaal ander perspectief waarneembaar.
Wij beschouwen het mensenoffer als gruwelijke ontaarding. In feite was deze heidense praxis de resultante van een groots en machtig godsbesef, - zoals oorspronkelijk ook voor Abraham, gelijk de ''mythe" laat weten. Maar Israel wees blijkens en door middel van datzelfde mythische Abrahamverhaal zulk een offer als God onwelgevallig en onwaardig af, - een weigering die voor de heidense Wereld van toen (de wereld waaruit Abraham wegtrok) of voor de bedrijvers van mensenoffers weinig anders kan zijn geweest dan een blasfemische weigering in het zenith van haar godsgeloof. Israel was boven dit als heiligst ervaren offer aan de godheid uitgestegen, niet uitgetild, maar op eigen kracht. Dit "blasfemische" contra, deze Umwertung in het hart
|

|