lijst van werken
vorige bladzijde



T U S S E N V E L   3   (Verbum Humanum)

"GOD SPRAK TOT MIJ" (proeve van vertaling en van weerwoord)

"Ik zeg gemakkelijk: 'Toen, bij die gebeurtenis, voelde ik me aangesproken door God zelf.' Maar ik zou niet over mijn lippen kunnen krijgen: 'Toen sprak God deze woorden tot mij...' Ik geloof onvoorwaardelijk dat God een rol speelt in mijn leven. Toch zal ik niet gauw zeggen: 'Ik weet zeker dat God dit nu van mij vraagt.' Komt dit verschil van spreekwijze nu omdat het hier gaat over verschillende werkelijkheden? Of heb ik enkel voorkeur voor een bepaalde taal?"

(S.Konijn, J.Dekkers: Bouwstenen, p.46)




    1. Wat mijzelf betreft ik heb al lang niet meer het gevoel dat God zich rechtstreeks met mij bezighoudt. Wel heb ik, als ik de Schriften lees, of de natuur onderga of, lezend meestal, de mens in zijn edele of edelste verschijningsvorm ontmoet, het zeer sterke besef dat God zich bezighoudt met het mensdom: dat God in deze drie godswoorden zelfexpressie is omwille van de mens (niemand uitgezonderd), een op de mens afgestemde zelfexpressie. Ten dele althans. Want het is vanzelfsprekend dat deze woorden Gods ergens ophouden op de mens afgestemd te zijn en dan ondoorgrondelijk worden zoals God ondoorgrondelijk is. Niet alleen zijn wegen en raadsbesluiten zijn ondoorgrondbaar, reeds het grasje deelt in de ondoorgrondeliijkheid van God.
    Ik geloof voorts dat God door deze drie godswoorden (het evangalie; de schepping - een als het ware zintuigelijk waarneembare aanwezigheid Gods; de grote charismatici die Gods woord voor de mensheid op geheel bijzondere wijze hebben opgevangen en verstaan) reeds alles heeft gezegd en geschonken wat Hij de mens heeft willen zeggen en schenken, en veel meer dan een mens vermag te bevatten. Ik geloof ook niet dat ik aan een ander contact met God dan dit indirecte, dit voorportaal, behoefte gevoel. "Te schoon, te schoon is reeds wat Hij als spiegel schiep". Deze drie woorden Gods zijn blijvend "in me"; dáárin "adem ik, leef ik, beweeg ik" als gelovende. Geen rechtstreeks bezig zijn van God met mij in mij bespeurend noch een stem in mij gewaar wordend bevind ik mij in een stilte - een geheiligde stilte - waar ik me niet van God verlaten voel bij de gedachte dat Hij zich niet rechtstreeks, met mij persoonlijk bezighoudt. Ik heb ook geen reden dat te geloven: te zeer behield Ik het besef welk een wankel, beperkt en klein weten mijn weten is, eigenlijk weinig anders altijd weer dan een pas-ontkiémend weten, veranderlijk, durend in wording, telkens weer mij noodzakend dan dit dan dat "verworven" "inzicht" los te laten. Belangrijk is niet of Hij zich met mij, maar dat ik mij met zijn woord (de reeds gegeven bron van alle leven) bezighoud. Het heeft ook geen zin mij af te vragen of ik word "aangesproken door God zelf" of waar en wanneer "God een rol speelt in mijn leven". Ik heb daaromtrent nooit zekerheid, integendeel, in feite levert dit vragen mij uit aan een permanente onzekerheid. Zodat het mij juister schijnt aan deze bezorgdheid "voorbij te gaan" om enkel te luisteren naar datgene waardóór God reeds gesproken heeft voor eenieder. Al dit gewordene is geworden en aanwezig òm dáárnaar, als woorden Gods, te luisteren.
    Dit alles zijn geen nederige maar nuchtere vaststellingen. Ik zal nooit kunnen zeggen, en zeker niet gemakkelijk:: "Toen voelde ik me aangesproken door God zelf". Dat wil echter niet zeggen, allerminst, dat ik de mogelijkheid van een rechtstreeks aangesproken worden van de mens door God ontken. volgende bladzijde















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 16-04-2001 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 24-02-2010