
|
A P P E N D I X
1
Het komt me dan ook voor dat I Kor. 7, 29-31 een geheel andere achtergrond heeft dan de gnostiek-dualistische welke Hans Jonas – The Gnostic Religion1) – achter deze verzen ontwaart. Paulus’ leven stond niet exclusief gericht op God, op goddelijke ,,kennis”, goddelijke ,,verlichting”, maar stellig niet minder op de mens. Hij bezat evenals Jezus een opdracht voor deze aarde en met betrekking tot de medemens: de verkondiging en vestiging (of voorbereiding onder de mensen) van een rijk van onderlinge liefde; en de deugden – door het antikosmisch gnosticisme beschouwd als een bestendiging en versterking van de gevangenschap van het pneuma en dus door hen verworpen en bestreden – vinden in Paulus juist een hartstochtelijk verdediger, en dit op grond van het feit dat zij onlosmakelijk deel uitmaken van de onderlinge liefde. Hij ontkent niet, zoals de gnostici, de grote mogelijkheden en adel van de natuurlijke vermogens van de mens, hij zag deze niet, zoals de gnostici, als ,,de verschrikkelijke archonten, de gevangenisbewaarders van de kosmische kerker”, maar hij zei: ook die grote mogelijkheden zijn niets ,,als ge de liefde niet hebt”.
2
Tijdens een onlangs gehouden ,,internationaal rondetafelgesprek” over het ,,drama der Kerk” werd door pater v. Kilsdonk i.v.m. het verplichte celibaat opgemerkt, dat het hem deed denken ,,aan de eunuchen van de monarchen uit de oudheid, die onontbeerlijk waren voor de tirannie en de wil van de monarch”. De heer Oraison dikte dit toen nog wat aan: ,,Dit (verplichte) celibaat is niet zozeer een celibaat als een castratie”, een terugkeer ,,naar een primitief stadium van de menselijke maatschappij”; òf, zo vervolgde p. v. K. weer, ,,òf we komen terecht in een carrière-jagerij. Want deze beide aspecten hangen samen.” Waar-
1) Nederl. vertaling: Het Gnosticisme, Utrecht, 1969; p. 291 (ongetwijfeld een der rijkste boeken van de laatste tijd).
37
|

|