lijst van werken
vorige bladzijde



volgende bladzijde minder dan een marginale. Het geweten mocht niet verder leven dan de beproefde discipline der redelijken: der nuttigen binnen de meetbare, herkenbare, verifieerbare bereikbaarheden – zoals rust, aantal, uitbreiding, de eer en het aanzien van de Kerk in de wereld e.d., allemaal zaken die niet gebaat zijn bij excepties op de vaste gang van zaken en hun bewezen – hún resultaten opleverende – goedheid. Eerst daaraan meewerkend was men ,,beschikbaar”, en het overige was dan ,,bidden, zwijgen, gehoorzamen” d.i. zichzelf (het beste van zichzelf) uitwissen, zichzelf (het beste van zichzelf) proberen te vergeten in het opgedragen werk, zulks in ,,nederige gehoorzaamheid” en in de wetenschap dat God de rest doet, – hetgeen dan een leven in geloof, hoop en liefde heette. En zo aanschouwt men dan – met deze ontheemden en gewurgden – wat voor Nietzsche de folterende ervaring van zijn leven zou worden: ,,die Verderbnisz, das Zugrundegehen der höheren Menschen, der fremder gearteten Seelen”; ,,es ist schrecklich, eine solche Regel immer vor Augen zu haben” en te zien ,,wie ein auszerordentlicher Mensch aus seiner Bahn geriet und entartete”. Dat is – generaties lang – het noodlot geweest van zovele edelmoedige jonge priesters wien de weg naar het eigen geweten versperd werd en wier schone aandriften uitdoofden in werk dat – andere instincten in hen voedend en bevredigend – in geen enkel opzicht meer antwoord was op de prachtige, betekenisvolle vraag die zich, in de aanvang ervan, met hún leven was gaan stellen.
    Deze vervreemding van zichzelf betekent overigens niet – niet altijd – een radikaal of vijandig verloochenen van een vroegere bewogenheid (er blijven altijd wel schuilhoeken waarbinnen deze beroofden en verminkten iets van zichzelf redden; en zich kunnen geruststellen), maar het betekent wel dat de exceptionele mogelijkheden waartoe zij krachtens de oorspronkelijke imperatief van hun wezen bestemd waren, in hen vernietigd werden en voor de religie der liefde voorgoed verloren gingen.
    Neen, de gevoelens van onrust en wroeging waarover ik in de voorgaande bladzijden schreef, zijn niet exceptioneel, – alleen hun vroege ondergang werd welhaast regel. De ,,begeleiding” van deze jonge zielen had het begeleiden en verder stuwen moeten zijn van een eigen wordingsgang naar een gerijpt, volstandig, volmenselijk leven vanuit de eigen menselijke kern of imperatief, maar het werd integendeel een wèg-leiden van die – gevaarlijke – kern.
    Het kon hier niet mijn bedoeling zijn déze ,,aanslag op het geweten” anders dan sterk vereenvoudigd aan te duiden. Ook behoeft niet gezegd dat de ,,redelijken” – zelf dupe van een lange ontwikkeling binnen de Kerk – hier als ,,schuldigen” staan aangewezen. Het gaat hier niet om schuld. Het ging er om een noodlottig, tragisch en nog vandaag te zeer volgende bladzijde


32














volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 09-06-2002 Copyright © 2014 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 03-10-2014